Translate

22 april 2017

wacht eens even, wacht eens even....

Als ik ergens een hekel aan heb, dan is het wel wachten. O, wat vind ik dat erg, wachten. Zo zonde van je kostbare tijd. Je loopt, als je geluk hebt, maar een 30.000 dagen op deze aardkloot rond. Echt lang is dat niet. En van die paar dagen lig je er sowieso al zo'n 10.000 met de ogen dicht te wachten op de dag. Slapen noemen we dat. Het is echter niets anders dan stil liggen wachten tot je weer aan de gang mag. Niets is dan ook fijner dan het geluid van de wekker. Het nachtelijke wachten is voorbij en de dag kan eindelijk beginnen.
Ja, zeggen mensen vaak, dan blijf je toch op als je zo'n hekel aan slapen hebt! Maar dat is echt een hele domme opmerking, het spijt me dat ik het zeg. Je kan 's nachts immers niks doen! Je kan 's nachts niet gaan lopen gras maaien of hout hakken. En hoewel de meeste mensen het fijn vinden om iets cadeau te krijgen, het weggeven van een nachtelijke drumsolo wordt over het algemeen niet erg op prijs gesteld. Zelfs zoiets simpels als het in elkaar timmeren van een IKEA-kast zal moeten wachten tot de haan drie keer gekraaid heeft. Dus wakker blijven is geen optie, je moet toch wachten op de dag.

Wachten, ik heb er een broertje dood aan. Dat is dan ook de belangrijkste reden dat ik het OV mijdt als de pest. Allereerst moet ik tien minuten lopen naar de dichtstbijzijnde bushalte. Was ik thuis direct in de auto gestapt, had ik in die tijd al een kwart van mijn woonwerkafstand kunnen afleggen, droog, warm en genietend van mijn eigen muziek. Maar in plaats daarvan loop ik in de kille ochtendmiezer naar de bushalte. Daar aangekomen moet ik wachten. Wachten tot de bus komt, als ie komt, want er valt ook nog weleens een busje uit en dan moet je nóg langer wachten. Om de aansluitende trein te pakken moet je weer wachten. En aangekomen op de plaats van bestemming, moet je wachten op de bus die je naar de uitstaphalte brengt, waarvandaan je nog 10 minuten moet lopen naar je werk. En tijdens de hele reis stoppen bus en trein veelvuldig, en moeten alle reizigers wachten tot er oude zijn uit- en nieuwe zijn ingestapt. Al dat wachten levert me een leefverlies op van minimaal 40 minuten per werkdag! Opgeteld, is dat op een mensenleven nog weer 300 extra wachtdagen erbij!

Wachten tot het water uit de kraan heet is, wachten tot het water uit de kraan koud is, wachten tot de grote boodschap is verdwenen, wachten bij de kassa, wachten bij de poortjes van Schiphol, wachten in de rij voor het buffet, wachten bij de dokter, wachten bij de tandarts, wachten tot je vrouw ook klaar is om te vertrekken, wachten, wachten, wachten, wachten! Het leven bestaat uit wachten! In overvolle bus of trein, wachten tot er een plekje vrij is. Wachten tot je bestelling van AliExpress wordt afgeleverd. Wachten op de ober. Wachten tot het graszaad kiemt. Wachten op een appje terug. Wachten tot de zon doorbreekt. Het hele leven bestaat uit wachten, wachten, wachten! Wachten tot je een ons weegt. Helaas zit ik ook daar nog steeds op te wachten, dat ik afval van al dat wachten, zoals door het gezegde wordt beloofd, maar zelfs dat lukt niet. Wachten, er komt geen einde aan!

Ik denk dat je als lezer van dit stukje inmiddels niet kan wachten tot het afgelopen is. Wat een gezeur weer om niks, hoor ik je denken. Nou, je wordt op je wenken bediend hoor. Wacht maar! Salut!

Salvatore
22 april 2017

01 april 2017

Vuilnis

Dit verhaal begint aan het eind van de jaren 50 van de vorige eeuw, Het is gebaseerd op een onopvallende verdwijningszaak uit die tijd. 

Na het werk reed hij naar huis. Daar had zijn vrouw de koffers en de kinderen al klaar staan. Het spul werd met draaiende motor in de auto gepropt. Dan begon de twee uur durende rit naar het gehuurde zomerhuisje. Hetzelfde huisje als altijd. Terwijl de kinderen na aankomst direct de tuin in renden, pakte zijn vrouw de koffers uit en bereidde het eten. Hij deed zijn jasje uit, rolde de mouwen op en rookte een sigaar. De vakantie was begonnen.

Rond een uur of 8 riep ze iedereen voor het eten. Trots zette ze het op tafel. Ze was nauwelijks later dan de extra twee uur reistijd, ondanks het uitpakken van de koffers en het opmaken van de bedden. Macaroni was een slimme keuze gebleken. Hij vond het maar niks, die laffe buitenlandse prut. Gelukkig waren de kinderen gek op macaroni. Echt vakantie eten, vonden ze.

Even had ze toch een klein stress momentje, toen ze zich realiseerde dat ze was vergeten wat kaas te raspen. Dan maar even met de rasp en de kaas boven het bord raspen. Hij zuchtte afkeurend.

Rond een uur of 10 was ze klaar. Ze had de afwas gedaan en de kinderen naar bed gebracht en voorgelezen. Met een plof liet ze zich naast hem op de bank vallen. De askegel van zijn vierde sigaar viel op de krant die hij las. Brommend veegde hij de as op de grond.

Ze zei dat de kinderen vroegen of hij ze nu een keer kwam voorlezen, omdat het vakantie was. Hij sloeg de krant om en zei dat hij dat morgen misschien zou doen. Ze wist dat het nooit "morgen" zou worden omdat het altijd "morgen" zou blijven. Één keer had hij voorgelezen. Dat was avond nadat ze van haar jongste was bevallen en haar zus pas de dag daarop kon komen kramen. De drie oudsten herinnerden zich dat nog wel.
Zonder op te kijken van zijn krant liet hij weten nu onderhand wel zin in koffie te hebben. Ze stond op om het te gaan zetten. Ondertussen vroeg hij zich af of vakantie wel goed was voor vrouwen. Ze waren dan helemaal uit hun doen. De kaas vergeten te raspen en nu moest hij haar zelfs aan de koffie herinneren. Het is en blijft toch het zwakke geslacht.

Hij lag op haar te wachten toen ze boven kwam. Ze had nog even de kopjes afgewassen en het aanrecht en fornuis gedaan, vergeefs hopend dat hij zou slapen. Eenmaal onder de dekens kroop hij op haar, om niet veel later kreunend van haar af te rollen. Hij zuchtte een plichtmatig welterusten en draaide haar de rug toe.

Niet veel later al hoorde ze zijn zware, regelmatige slaapadem. Wat zou ze morgen eens koken? Of zou ze pannenkoeken bakken? Nee, dat was meer iets voor later in week. Zo vlak na de macaroni, zou dat hem niet bevallen. Andijvie met speklapjes, dat leek haar wel wat. Kookte ze extra aardappels, dan kon ze die overmorgen opbakken met sla en verse worst. Lekker en toch makkelijk. De dag daarop zou ze dan pannenkoeken bakken. Ja, dat begon al aardig op een plan te lijken. Er verscheen een onverschillig zuur glimlachje om haar mond. Waar was ze mee bezig? Ze keek op de wekker, naar de zwak licht gevende wijzers. Vijf voor half twaalf.

Tegen een uur of drie in de ochtend werd ze wakker van zijn luide gesnurk. Ze gaf hem een por. Soms hielp dat; nu niet. Ze stapte uit bed, deed haar slippers en ochtend jas aan en ging naar beneden. Daar zat ze dan, alleen in de naar sigarenrook stinkende kamer. Ze voelde zich eenzaam. De momenten waarop ze zich afvroeg hoe haar leven eruit zou zien zonder hem werden steeds talrijker. Ze had het gevoel zijn gevangene te zijn. Ze mocht niks en kon niks. Zo hoorde het, volgens hem.

Hoe later het werd en hoe langer ze nadacht, hoe meer ze tot de conclusie kwam dat ze het anders wilde, maar ze wist niet hoe. Ze wilde bijvoorbeeld autorijden, maar mocht van hem geen les nemen. Daarom had ze hem niet verteld dat de door hem veel bekritiseerde goddeloze buurvrouw haar overdag had leren rijden. Ze zou van hem nooit haar rijbewijs mogen halen, maar ondertussen kon ze het wel. Een tijd lang was dat genoeg geweest, maar nu niet meer. Het moest anders, maar hij wilde er nooit over praten. Ze moest zich niet zo aanstellen, zei hij dan. Zij was het zwakke geslacht, zo had God het bedoeld. Ze kon zich toch niet tegen God verzetten?

Het liep tegen half vijf toen ze de trap opliep naar boven. Ze liep de slaapkamer van de kinderen in en trok het zeiltje onder het laken van de jongste vandaan. Die sliep gewoon door, precies zoals ze had verwacht. Hij lag hevig snurkend op zijn rug. Ze sloot hun kamerdeur en zette er een stoel voor. Ze schoof het zeiltje onder hem en draaide hem op zijn zij. Hij lag nu op de rand van het bed op het zeil. Ze zette een emmer naast het bed. In haar rechterhand had ze het mes dat ze zojuist extra scherp had geslepen. Vroeger, op de boerderij, had ze vaak genoeg gezien hoe een varken werd geslacht; ze wist precies hoe het moest. Met één krachtige haal sneed het mes zijn luchtpijp en slagader open. Ze trok hem meteen iets naar voren en drukte losjes het kussen tegen de ader om het bloed zoveel mogelijk in de emmer op te vangen. Hij reageerde amper. Alleen zijn snurken veranderde, in rochelen. Het ging uiteindelijk gemakkelijker dan ze zich had voorgesteld. Het duurde wel wat langer en er was meer bloed dan ze had verwacht, maar na 10 minuten was ze er zeker van dat het was gebeurd.

Met zeil en al trok ze hem van het bed. Ze schrok van de harde bons die dat gaf. Even hield ze haar adem in en luisterde of ze iets op de gang hoorde, maar het bleef stil. Er zat gelukkig maar heel weinig bloed in het onderlaken. Het meeste zat in de emmer en het kussen. Ze stopte het kussen in de emmer en trok het onderlaken van het bed. Niks in het matras. Ze maakte het bed opnieuw op met een reserve kussen uit de kast en rolde hem met het zeiltje in het oude onderlaken. Met een stuk bindtouw bond ze de boven- en onderkant dicht. Toen kwam de meest risicovolle en moeilijkste klus. Ze trok hem naar de trap en liet hem voorzichtig naar beneden glijden. Hij was best zwaar voor zo'n iel kereltje. Daarna sleepte ze hem naar buiten, naar de auto en tilde hem in de kofferbak. Ze haalde de emmer met het bloed en het kussen en zette dat ook achterin de auto. Vervolgens bedekte ze de sleepsporen en ging weer naar binnen. Ze maakte een lekker sopje en mopte de vloeren en de trap. Nog een keer controleerde ze alles grondig. Het zag er keurig en schoon uit. Toen pakte ze zijn kleren van de stoel en gooide die bij hem en zijn bloed achterin de auto.
Ze zette koffie, schonk twee kopjes in, smeerde twee boterhammen met kaas en at die snel achter elkaar op. Ze goot vervolgens één kopje koffie leeg in de gootsteen en zette dat kopje met het bord op de hoek van het aanrecht. Daarna ging ze aan de keukentafel zitten en dronk rustig het andere kopje koffie op. Klaar!

Om half 8 maakte ze de kinderen wakker voor het ontbijt. Aan de ontbijttafel vroeg de oudste of pa al op was, wijzend op het bord en het kopje op het aanrecht. Ze zei dat hij nog weg moest voor zijn werk. Bij het ministerie. Daarom was ie al vroeg met de trein gegaan, dat was makkelijker.

De kinderen misten hun vader de hele dag niet. Alleen toen ze aan het eind van de middag boodschappen gingen doen in het dorp om spullen te halen om pannenkoeken te bakken, vroeg er een of pa dat wel goed vond. Ze had geantwoord dat hij pas laat thuis zou zijn en niet mee zou eten. Dat gebeurde wel vaker als hij met zijn collega's in het café zat. Ook dan had zij de kinderen altijd verteld dat hij moest werken. Om hem de hand boven het hoofd te houden. Zo leidde die misplaatste loyaliteit toch nog tot iets goeds. De kinderen stelden verder geen vragen meer.

Die avond trok ze om half twaalf haar jas aan en liep naar de auto. De kinderen lagen lekker te slapen. Hoewel het een heerlijk rustig dagje was geweest, had ze toch de hele dag een onheilspellend gevoel met zich meegedragen. Niet overheersend, maar op de achtergrond. Ze moest immers de inhoud van de kofferbak gaan dumpen en daarvoor zou ze zelf in de auto moeten rijden. Ze wist dat ze het kon, maar ze zag er toch tegenop. Ze had nog nooit in het donker gereden.

Het bleek allemaal nogal mee te vallen. Zo laat was er niemand meer op de weg, dat maakte het juist een stuk eenvoudiger.
Ze wist waar ze heen ging. De vuilstort was een half uurtje rijden. Toen ze het thuis had uitgezocht, tijdens vele eenzame nachten, had ze nooit gedacht dat het er ooit van zou komen.
Het bleek nog een hele klus om hem tussen het vuilnis te verbergen. De emmer met het hard geworden bloed, zijn kleren en het kussen begroef ze op andere plaatsen tussen het vuilnis.
Terug bij het huisje sopte ze de kofferbak grondig schoon en waste zich. Klaar!

Alleen in bed liggen, dat bed, voelde wel een beetje raar. Het was ook zo stil zonder zijn gesnurk. Er kwam een rust over haar heen, zoals ze die in jaren niet had ervaren. Ze voelde geen enkele angst, enkel vrijheid, lucht en ruimte. Ze sliep aan één stuk door tot de wekker ging.


De andere dag deed ze voor de kinderen alsof ze ongerust was omdat pa niet was thuisgekomen. Ze zei dat het misschien te maken had met het slechte weer - het was hard gaan regenen - en dat daarom misschien de treinen niet reden. 's Middags liep ze naar de receptie van het bungalowpark en vroeg of er wellicht een bericht voor haar was binnengekomen. Maar er was geen bericht. Ze vroeg waar ze kon bellen. Ze kon bellen in de telefooncel vóór de receptie. Ze belde zijn werk. Die wisten niets van een opdracht: hij had vakantie. Ze belde zijn ouders. Nee, daar was hij niet. Ze belde zijn zus. Nee, die had niks van hem gehoord. Toen belde ze de politie. Die zouden langs komen.


De politie vertelde ze het ingestudeerde verhaal. Ze zeiden dat ze zich niet onnodig ongerust hoefde te maken, want de meeste mensen kwamen gewoon terug. Als hij er morgen nog niet was, zou er een opsporingsbevel worden uitgevaardigd. Maar de andere dag was hij er nóg niet. Ze wilde nu naar huis met haar kinderen en iedereen begreep dat. Ze werden naar huis gebracht en zijn auto werd later met een oplegger, thuis voor de deur afgeleverd. Iedereen was bezorgd, hielp haar en leefde met haar mee. Ze wist dat er gefluisterd werd dat hij er waarschijnlijk met een ander vandoor was. Het deerde haar niet; zij wist wel beter.


Ze had haar verhaal wel 10 keer opnieuw aan de politie moeten vertellen, maar na vijf weken was er nog altijd geen enkel spoor van hem.

Doordat de kinderen weer naar school gingen, had ze meer de handen vrij. Zijn werkgever wilde zijn salaris stopzetten; hij was tenslotte ongeoorloofd afwezig. De kerk bemiddelde en dat bood uitzicht op nog twee maanden loon en daarna een uitkering van de sociale dienst. Zij ging daarnaast zwart schoonmaakwerk doen bij twee mevrouwen. En iedereen vond haar een sterke vrouw. Ze nam autorijles en slaagde heel snel voor haar rijbewijs.

Een jaar later sprak nooit iemand meer over hem. Hoewel ze het niet breed hadden, was ze gelukkig met haar kinderen. Vakanties zaten er niet meer in, maar wie wilde er nog naar zulke suffe huisjes als je het thuis zo goed had.


Op aandringen en met hulp van de goddeloze buurvrouw startte ze na vijf jaar een procedure om hem dood te laten verklaren. Dat was ingewikkeld en duurde even, maar toen het eenmaal gebeurd was en de verzekering had uitgekeerd, braken gouden tijden aan.

De kinderen deden het goed op school en ze gingen af en toe dagjes uit. Ze had vriendinnen en het leven was goed.

Toen de jongste ook het huis uit ging om te studeren waren er 14 jaar verstreken sinds zijn vermissing. Op een rustige maandagochtend in september las ze bij  de koffie de krant van zaterdag die ze altijd kreeg van de buren. Haar oog viel op een kleine kop ergens rechtsonder op pagina 4: afgraven vuilnisbelt gestart.

Het bericht vertelde dat men was begonnen met het afgraven van een oude vuilnisbelt om er woningbouw mogelijk te maken. Het was de vuilnisbelt in de buurt van dat vakantiehuisje. Zijn graf. Een lichte paniek sloeg toe. Wat was er nog van hem over? Wat als ze hem vonden? En die plastic emmer met bloed? En het zeiltje? Wat moest ze doen? Wat kon ze doen? Men was misschien al aan het graven. Misschien stond iemand al met de emmer in zijn handen of leunde er een forensisch team over de resten van zijn lichaam. Ze kon niks anders doen nu dan afwachten. Afwachten en hopen. Hopen dat er niks gevonden zou worden.

Iedere dag spelde ze de krant, maar nergens een bericht over de vuilnisbelt. Hoe lang kon dit gaan duren? Ze was gespannen, stuurs, snel geprikkeld, maar vooral ook bang. Voor het eerst eigenlijk. Had ze 14 jaar geleden het gevoel gehad niets te verliezen te hebben, nu stond haar leven op het spel.


Op een bewolkte dag, rond het middaguur, zag ze vanuit haar ooghoek, twee figuren het deurpad oplopen. Haar adem stokte. Kwamen ze haar halen? Hadden ze iets gevonden? Toen de bel ging, onderdrukte ze de neiging om door de achterdeur het huis uit te sluipen. In plaats daarvan liep ze zo kalm en rustig als ze maar kon naar de voordeur en deed open. Voor haar stonden twee mannen, een grijze en zijn jongere variant. Ze legitimeerden zich als recherche en vroegen haar of ze was wie ze was. Nadat ze ook hun vraag of haar man haar man was geweest bevestigend had beantwoord, vroegen ze of ze even binnen mochten komen. Ze hadden nieuwe informatie over haar man. 

Eenmaal in de kamer op de bank gezeten, begon de oudste van de twee te vertellen. Bij graafwerkzaamheden op een oude vuilnisbelt, nabij de plaats waar haar man was verdwenen, was men gestuit op een portefeuille, die bij nader onderzoek van haar man bleek te zijn geweest. Of zij wist hoe deze daar terecht kon zijn gekomen. Verwondering veinzend zei ze dat ze geen idee had en ze vroeg zich hardop af wat dit kon betekenen? De jongste vroeg wat zij dacht wat dit betekende en zij zei dat ze echt geen idee had. De oudste vertelde dat ze de vuilnisbelt, nadat het eigenaarschap van de portefeuille was vastgesteld, grondig hadden doorzocht, maar er was verder niets gevonden. Ze zei niets, maar geloofde hem niet. Waarom zou men aandacht besteden aan zo'n simpele portefeuille als er verder geen aanleiding was geweest en hoe kon het dat er verder niets was gevonden? Alsof hij haar gedachten kon lezen vertelde de oudere rechercheur dat de portefeuille per ongeluk was ontdekt omdat hij open op de grond was gevallen. Een van de graafwerkers had 'm opgepakt en ontdekt dat er nog van alles in zat. Geld, een verlopen rijbewijs en vergeelde fotootjes. Vanuit de romantische gedachte dat de eigenaar het na al die jaren wel leuk zou vinden om zijn jaren gelden verloren portefeuille terug te krijgen, leverde hij 'm in bij gevonden voorwerpen. En toen ging het balletje rollen. Maar ja, er was al veel afgegraven en bij de verbrandingsoven aangeboden. Misschien had daar meer van hem tussen gezeten. Maar na de vondst van de portefeuille had hun speurwerk in ieder geval niets opgeleverd. Weer vroeg hij of zij wist hoe de portefeuille op de vuilnisbelt terecht kon zijn gekomen. Ze had het gevoel te zwellen van de ingehouden spanning en zei zo normaal mogelijk dat ze werkelijk geen idee had. Hoe zou zoiets kunnen? De jonge rechercheur wilde wat zeggen, maar door zijn hand op te heffen maande de oudere hem tot stilte. Hij keek haar vervolgens lang en doordringend aan. Na een stilte die minuten lang leek te duren, zei de man dat het tijd werd dat ze de waarheid onder ogen zag en weer volgde een lange stilte waarin hij haar recht aankeek. Ze zei niets en dacht alleen maar dat ze nu zou worden gearresteerd, dat hier haar vrijheid en haar geluk tot een eind zouden komen. De oudere rechercheur stond op en de jongere volgde zijn voorbeeld. Als versteend bleef ze zitten, wachtend op wat onvermijdelijk komen ging. De rechercheur ging met zijn hand naar zijn binnenzak en haalde er een wat smoezelige portefeuille uit die hij op tafel gooide. Hij zei dat alles er nog in zat en dat ze echt onder ogen moest zien, dat haar man destijds had besloten zich de schande van een scheiding te besparen en daarom een nieuwe identiteit had aangenomen, waarschijnlijk om met een andere vrouw te kunnen samen zijn. Daarom had haar man zich van zijn portefeuille ontdaan. Dat de portefeuille was gevonden, was puur toeval geweest. Hij zei dat ze kon blijven zitten, zij zouden zichzelf wel uitlaten. Bij het weglopen legde hij nog even zijn hand op haar schouder en wenste haar sterkte. Toen verdwenen ze door de voordeur en voorgoed uit haar leven.

In de auto terug naar het bureau vroeg de jonge rechercheur waarom zijn oudere collega de vrouw niet harder had aangepakt. Ervaring, was de reactie. Zo'n christelijk opgevoed vrouwtje was, naar zijn vaste overtuiging, heus tot niets anders in staat dan het dienen van haar man. Daarom was zij het slachtoffer geworden. De jonge rechercheur knikte met zijn hoofd. Hij had weer veel geleerd vandaag.



Salvatore Cocco

1 april 2017