Translate

17 januari 2016

Truckstop Arizona

Voor iemand die een hekel heeft aan reizen, ben ik jammerlijk vaak onderweg. Velen zullen deze tripjes niet eens als reis herkennen, maar bedenk dat voor een hartstochtelijk thuisblijver een bezoek aan de buren al een hele onderneming kan zijn. Daarnaast herken ik bij mijzelf verdacht veel eigenschappen van het type dat in brede kring bekend staat onder de naam controlfreak. Ergens te laat op een afspraak verschijnen, al is het maar vijf minuten, kan voor mij een tot dan toe perfecte dag dan ook subiet veranderen in de dag dat de aarde verging. Iedere lezer ziet nu wel in dat hiermee een degelijke basis is gelegd, om bij iedere stap buiten de deur, te lijden aan serieuze reisstress.

In alle vroegte en vanzelfsprekend ruim op tijd vertrok ik die dag van huis voor een afspraak ver weg. Mijn digitale reisadviseur had ik opgedragen vooral voor binnenwegen te kiezen, aangezien ik meende te weten dat de zogenaamde snelwegen op deze route rond dit tijdstip vooral gevuld zouden zijn met stilstaand verkeer. Dat bleek een goede, zo niet uitstekende keuze. De reis verliep voorspoedig. Misschien zelfs wel iets te voorspoedig, want, slechts 30 kilometer van mijn reisdoel verwijderd, had ik nog ruim anderhalf uur aan reistijd beschikbaar. Er was ruimte voor koffie. Ik realiseerde mij echter heel goed dat het niet gemakkelijk zou zijn op dit onzalige uur in de voorbij schietende dorpen en gehuchten een etablissement te vinden dat zijn deuren reeds voor clientèle had geopend. Blij verrast was ik dan ook, toen pal langs de weg, een uitnodigend groen, lichtgevend Heineken bord opdook. This was my lucky day!

Op de zeer ruime parkeerplaats van het stil gelegen en tot wegrestaurant omgebouwde boerderijtje stonden ver uit elkaar een grote vrachtwagen met oplegger en een verouderde touringcar. Met groot gemak parkeerde ik daar mijn miniatuurauto tussen. Truckstop Arizona! En dat allemaal in de buurt van het verder nietszeggende plaatsje Bergen.

De voordeur liet zich makkelijk openduwen en gaf toegang tot een klein, donker halletje met een vies bruine kokosmat en vlekkerige schilderijtjes aan de wand. Aan een ronde koperen buis was met ringen een vet lederen, bruinrood gordijn bevestigd, dat tot doel had de reeds aanwezige bezoekers te beschermen tegen de snijdende kou, die bij het openen van de deur zonder dit gordijn ongetwijfeld vele slachtoffers zou maken. Het was een zeer stevig gordijn, want ik moest er meerdere keren flink op duwen om de opening te vinden, al doende ongewild mijn bezoek aankondigend. De zelfverzekerdheid waarmee ik vervolgens de krakende plankenvloer van het café betrad kreeg derhalve toch een lichte tik te verwerken bij het zien van de 16 op mij gerichte ogen. Twee ogen behoorden toe aan de man achter de ouderwetse eikenhouten bar. Dat hij loenste zag ik meteen. Ook zijn gigantische engelse krulsnor kon je onmogelijk missen. Een ander paar ogen hadden als eigenaar een forse man, die tegenover de barman met zijn brede rug naar me toe aan de andere kant van de bar op een barkruk zat en een kop koffie en een bal gehakt met mayonaise nuttigde. De trucker, vermoedde ik. Bij het raam, aan een tafeltje met bijgeschoven stoelen zaten de eigenaren van de resterende ogen, zijnde een man met pet (type touringcarchauffeur) en vijf oude dametjes met bloemetjes jurken en grijsblauwpaarse permanentjes. Heel even was het doodstil. Althans zo voelde het, want in werkelijkheid klonk er uit in een soort spinnenweb van touwtjes opgehangen speakers voortdurend muziek van suspecte aard. Op dit moment vroeg James Last zich af wie de veerman zou gaan betalen. Gelukkig pakten de dames direct hun gesprek weer op en nam de trucker een hap van zijn besmeurde bal.

Ik liep naar het voor mij dichtstbijzijnde punt aan de bar en trof de eveneens daarheen gelopen snor die vriendelijk langs mij heen loenste en vroeg of ik een lekker vers bakkie koffie wenste. Dat had hij goed ingeschat, dus kon ik bevestigend reageren. Daarop kreeg ik van de man de keus een rustig tafeltje te kiezen of gezellig aan te sluiten bij hem en Frits (de trucker) die net waren begonnen aan een diepgaande analyse van de gehele wereldproblematiek. Ofschoon ik in dit soort situaties doorgaans kies voor de veiligheid van eenzaamheid (om dan vervolgens quasi interessant zogenaamd druk maar van binnen verveeld met mijn mobiel te gaan zitten spelen) besloot ik nu, ook voor mijzelf onverwacht, op de uitnodiging in te gaan en nam plaats op de kruk tegenover de baleter.
“Henk, doe mij nog effe zo’n bal met koffie,” luidde zijn begroeting met een knik in mijn richting.
“Wil meneer er misschien ook een balletje bij?” vroeg Henk de snor aan mij. “Of liever een hard gekookt ei?”
“Ach, doe ook maar een balletje,” zei ik stoer, mijzelf al bijna trucker wanend.
“Precies, doe es gek,” zei Henk de snor opgewekt. “Mosterd of mayo?”
“Mayo,” zei ik en met medeneming van de vuile vaat verdween de snor ergens achter waar de ballen en de mayo zich klaarblijkelijk bevonden.
“Frits,” zei de trucker en stak iets groots en eeltigs in mijn richting waarin ik een hand herkende. Hij verbrijzelde zowat mijn kantoorvingers en trok bij het schudden bijkans mijn arm eraf. Pas nadat hij me had losgelaten en er weer langzaam bloed naar mijn hand stroomde, lukte het me mijn naam te noemen.
“Hoe?” vroeg Frits de trucker luid.
Ja, dat is toch altijd wel een dingetje in zo’n kennismakingssituatie, het noemen van mijn naam. Het is nou eenmaal geen alledaagse naam, dus moet ik hem vaak herhalen, soms zelfs spellen, en bovendien geef ik er ongewild meteen een stuk van mijn ontstaansgeschiedenis mee prijs.
“Spaans?” vroeg Frits de trucker met half dichtgeknepen ogen.
“Nee, Italiaans.”
“Och, nou,” reageerde Frits de trucker blazend. “Een paar jaar geleden hebben ze daar mijn hele truck leeggehaald. Henk!” Hij riep naar de onzichtbare snor. “Henk, weet je nog? Toen in Italië, dat ze me de hele truck onder mijn kont hadden leeggehaald? We hebben de dader!”
Vanuit mijn ooghoek zag ik dat de dametjes geschrokken in mijn richting keken, maar toen Frits de trucker onbedaarlijk begon te bulderen, begrepen ook zij dat het een grap was geweest en kwebbelden giebelend verder.
“Geitje,” zei Frits de trucker toen hij eindelijk was uitgelachen en tikte me goedmoedig op mijn schouder, waardoor deze enigszins ontwricht raakte en ik pas na enkele dagen mijn linkerarm weer normaal kon gebruiken. Ondertussen speelde Stef Meeder op zijn hammondorgel "Knock knock, who's there". 

Henk de snor kwam tevoorschijn met twee schoteltjes bal met kwak en schoof er de koppen koffie naast. Ondertussen werd het gordijn soepel opzij geschoven - waarschijnlijk een reguliere, ervaren klant - en kwam er een enorme buik achter vandaan. Een buik met stevige armen en benen en een groot hoofd. De nek ontbrak.
“Willem!” riepen Henk de snor en Frits de trucker in koor, maar Willem reageerde niet. Hij had meer oog voor de vijf dametjes met hun chauffeur. Toen hij erlangs liep zei hij zonder een spier te vertrekken:
“Zo meisjes, met vader op stap?”
De dames giebelden, de touringcarchauffeur keek zuur en Willem wobbelde hijgend en zwetend onze kant op.
“Je bent laat," vond Frits de trucker en schoof zijn kruk wat van de bar af, zodat er ruimte ontstond voor Willem om ook plaats te nemen. Nu pas zag ik de volle glorie van zijn machtige buik.   
“En ik heb nog wel gerend,” zei Willem en veegde het zweet van zijn voorhoofd.
“Gelukkig heb je een top conditie,” reageerde Frits de trucker. Hij had zijn bal alweer bijna op, terwijl ik er nog aan moest beginnen.
“Zelfde recept?” vroeg de Henk de snor.
“Zekorrr,” zei Willem. “Effe wat energie op doen.”
“Doe mij ook nog maar dan, als je toch loopt,” zei Frits de trucker. 
Opnieuw verdween Henk de snor ergens achter om nieuwe ballen te pakken, terwijl de zangeres waarvan de naam voor velen een raadsel is gebleven kond deed van haar belevenissen aan de Costa del Sol.

Henk de snor had een en ander blijkbaar voorbereid, want in een oogwenk stond hij weer achter zijn bar en zette ballen met mayo en koffie neer.
“Is dat nou je zwager?" vroeg Willem aan Frits de trucker, die net een halve bal in zijn mond had gepropt en niet veel meer kon dan schudden en nnn-en.
“Dat dacht ik, omdat je zei,” sprak Willem rustig, onderwijl zijn hoofd langzaam naar mij toe draaiend - dat zoiets mogelijk was zonder nek -, “dat je zei dat het zo’n rare kwiebus was,” en hij lachte met een schrapend hees gegier waar Gerard Joling nog een puntje aan kon zuigen.
“Da’s een geitje hoor,” zei Frits de trucker lachend tegen mij toen hij zijn bal had doorgeslikt en smeerde ondertussen een van zin kin gevallen klodder mayonaise in zijn broek. Jantje Koopmans maakte door de speakers bekend dat hij voor zijn vrouw rode rozen had gekozen.

De touringcarchauffeur stond op en liep naar de kassa, gevolgd door de voortdurend kwetterende dames. Henk de snor rekende snel met hem af en groette.
“Als jullie de volgende keer je vader nou thuis laat, kunnen we een hoop plezier beleven meisjes,” riep Willem het kluppie na en giebelend verdwenen de dames achter het gordijn.
“Wat was dat nou voor een kudde joh?” vroeg Frits de trucker. “Zo’n hele touringcar met chauffeur voor vijf van die rozijntjes, dat klop toch nie?”
“Zal hier in de buurt wel weer zo’n seksclub geopend zijn. Ouwe taaie ontvangt discreet,” lachte Willem hees gierend.

Toen Wolter Kroes begon te vertellen dat ie de hele nacht had liggen dromen, vond ik het tijd worden om te vertrekken.
“Ik denk dat ik die damesclub maar eens ga opzoeken," zei ik jolig en liet me van mijn kruk zakken. Niemand lachte. De timing was niet goed, denk ik. Henk de snor redde het moment door mij te vragen of ik nog ver moest.
“Nee, Venlo,” sprak ik en liep met hem mee naar de kassa.
“Venlo," herhaalde Willem, "dáár zou ik wel willen sterven. Maar wonen niet!” en hij gierde weer onrustbarend.
“Als jij zo doorgaat, haal je Venlo niet eens,” zei Frits de trucker lachend tegen Willem en sloeg hem vriendschappelijk op de schouder. Frits de trucker bleek echter echt geen enkel benul te hebben van de kracht die hij in zijn vriendschappelijke schouderklopjes stopte. Als in slow-motion zag ik hoe Willem, die net zijn vork in de bal had gestoken, door de kracht van de tik uit balans raakte en achterover helde. Met in zijn ene hand de vork met bal, zocht hij met zijn andere hand houvast aan het op de bar staande kartonnetje met de handgeschreven tekst "bal uit eigen keuken". Dat hielp niet. Onderweg naar moeder aarde, vloog met een boogje de bal van de vork en stuiterde door de hele zaak. Het kartonnetje werd gelanceerd en scheerde vlak langs mijn hoofd om achter mij een peper- en zoutstelletje van de tafel te maaien. Met een ontzagwekkende klap stortte Willem neer, plat op zijn rug. De oude houten vloer kraakte en trilde zo heftig dat het de tafeltjes en stoeltjes even deed huppelen. Daar lag Willem, de kruk nog tussen zijn benen, op de rug, met de vork nog in de hand.

“Jezus!” riep Henk de snor geschrokken en rende achter de bar vandaan om Willem te hulp te schieten.
Frits de trucker zat als versteend op zijn kruk, geschrokken van wat zijn goedmoedige bedoelde tik teweeg had gebracht. Ik knielde naast Willem om te vragen hoe het ging. Ook Henk de snor was nu naast hem neergestreken. Willem kreunde.
"Man Frits, je slaat nog eens iemand dood! Leer toch es doseren!" zei Henk nu kwaad.
"Zal ik anders 1-1-2 bellen?" vroeg ik bezorgd.
"Willem! Zeg es wat man!" riep Henk nu met hangende snor en een stuk minder loensend.
"Godskolere," zuchtte Willem met een pijnlijke grimas.
"Ja, help me dan overeind Frits en sta daar niet zo dom te zitten," riep Willem nu hard met omhoog gestoken armen.
Frits de trucker leek weer bij zinnen en kwam van zijn kruk af om Willem aan zijn arm overeind te trekken.
"Is dat nou wel verstandig?" zei ik onzeker.
Ook Frits de hangsnor was nu gaan staan en pakte de andere arm van Willem.
"Als u even die kruk tussen zijn benen uit peutert, trekken wij 'm omhoog," zei Frits de hangsnor, zich niet realiserend hoe vreemd dit klonk.
Ik moest nog aardig wat kracht gebruiken om de kruk te pakken te krijgen, waarna met veel gekreun en gesteun Willem rechtop werd gezet.
"Niks aan de hand," zei Willem toen hij langzaam enkele passen liep. "En het heeft ook niks geholpen ook, want het gaat nog steeds even moeilijk," en hij gierde weer.
Gelijktijdig slaakten Henk de snor, Frits de trucker en ik een zucht van verlichting, terwijl Rob Zorn ons toeriep dat meisjes leuk en lief zijn.

Om van de schrik te bekomen heb ik nog een kop koffie gedronken. Onder begeleiding van de vogeltjesdans nam ik afscheid van Truckstop Arizona. Ondanks alles was ik toch nog keurig op tijd op mijn afspraak. Overdreven vroeg vertrekken heeft zo zijn voordelen. Onlangs ben ik nog een keer gaan koffie drinken bij Truckstop Arizona. Het was verbouwd tot gewoon café-restaurant met reguliere openingstijden. Henk, Frits en Willem waren er niet.


Salvatore Cocco
17 januari 2016

10 januari 2016

Afslag gemist

Onderweg van Amsterdam naar Den Helder, om redenen die er voor dit verhaal verder niet toe doen, miste ik vanwege een defecte TomTom ergens een afslag en raakte van de route. Denkend dat ik, net als de ijdele collega die met de BN-ers uit Blaricum overal in Nederland feestjes viert, ook zonder digitale reisleider de weg wel zou terugvinden, reed ik over smalle binnenwegen de, naar mijn idee althans, goede kant op. Dat bleek een forse overschatting van mijn eigen richtingsgevoel en zo kwam ik na enige tijd - ik meen dat het ergens begin mei was, maar het kan ook wat later zijn geweest - ongepland en ongewild terecht in het West-Friese dorpje Rekelt. Ik parkeerde mijn auto bij de kerk en ging op zoek naar een winkel waar ze analoge wegenkaarten zouden verkopen, omdat ik niet naar de bekende weg wilde vragen. Ja inderdaad, te ijdel. Ik kon amper aan mijzelf bekennen te zijn verdwaald, laat staan dat ik het aan een ander wilde laten weten, zelfs al wist ik zeker dat ik de mensen hier in dit dorp nooit meer zou weerzien, want al is Rekelt nog van een aanzienlijke omvang voor een dorp, er is niets wat je zou kunnen doen besluiten er nog eens terug te keren. Tenminste….

Rondom de kerk met zijn kerkhof en plein waren een flink aantal winkeltjes van zeer uiteenlopende aard te vinden. Dat klinkt, als ik het zo opschrijf, misschien best nog aantrekkelijk, maar het hele dorp straalde, in weerwil van de uitbundig schijnende zon, een intense naoorlogse treurigheid uit. Het was juist daarom, dat ik werd aangetrokken door de gevel waarop in grote gele letters "Kaas is Kaas" stond geschilderd. Het zal je niet verbazen dat ik daar een kaaswinkel vermoedde waar een oud kaasboertje op klompen lokaal geproduceerde kazen aan de man bracht. Niets, bleek echter minder waar.

Ofschoon kaas mij niet op weg zou helpen, voerden de in deze grauwe wereld opvallend vrolijk gele letters “Kaas is Kaas” op mij een bijzonder sterke aantrekkingskracht uit. Ik zou er op z’n minst kunnen vragen of er in dit droef stemmende dorp überhaupt zoiets als wegenkaarten verkrijgbaar waren. Dus liep ik doelgericht op de gele letters af. Mijn doelgerichtheid was van een zodanige intensiteit, dat ik de van links naderende bejaarde fietser niet zag aankomen. Voor ik in de gaten had wat er gebeurd was, stond zijn voorwiel al tussen mijn benen en wierp het mannetje onverstaanbare klanken in mijn richting waarvan echter uit alles kon worden opgemaakt, dat de bejaarde geen enkel begrip kon opbrengen voor de onoplettendheid van deze vreemdeling. Terwijl de oude man zwierig en zonder enige moeite snel weer opstapte en doorfietste - er was blijkbaar niets anders beschadigd dan zijn vertrouwen in de gehele mensheid - bekeek ik met lede ogen de nu met vet besmeurde binnenkanten van mijn broekspijpen. Dat kreeg ik er waarschijnlijk nooit meer uit.

Opnieuw herpakte ik mij en liep, toch iets minder kordaat dan voorheen, op “Kaas is Kaas” af. Dichterbij komend, waardoor langzaam steeds meer inhoud van de etalage van “Kaas is Kaas” aan mij werd prijsgegeven, bekroop mij het gevoel in een verhaal van Lewis Carroll te zijn beland, een soort verlaat derde vervolg op “Alice in Wonderland”, geheten “Hendrik in Foppenburg”. Niets, maar dan ook niets van wat ik in de etalage zag had met kaas te maken, zelfs in de verste verte niet! Ik zag schroevendraaiers, mokken, plastic bakken, kunstbloemen, cans met motorolie, boeken, perssinaasappelen, zwembandjes en een gitaar op de voorgrond en daarachter hingen zomerjurkjes, theedoeken, fotolijstjes en schilderijtjes en een koekoeksklok. Een ouderwetse bel met klepel aan een veer kondigde mijn entree aan. Ik sloot de deur achter mij en zag iets wat zich nog het best laat omschrijven met het woord “zooi”. Vele stellingen en stapels, smalle paden, volgepropte warboel, met dozen en bakken en rekken en dingen en spullen, hangend, staand, liggend en daartussen manoeuvrerend een opgewekte zestiger in jarentachtig kledij die mij met de armen gespreid en met hoge hese stem blij toewierp: “Dus je hebt me gevonden! Welkom!”

Een halfuur later verliet ik breed lachend en heftig zwaaiend, met een schone broek en een wegenkaart, deze bijzondere winkel en zijn al evenzeer bijzondere eigenaar om vervolgens verrassend snel weer op de juiste weg te belanden. Het deprimerende dorp Rekelt, waar zelfs de zon geen vat op leek te hebben, waar je nog niet dood gevonden wilde worden of het moest zijn in de winkel "Kaas is Kaas". Nooit zal ik in staat zijn om met de beperktheid van de mij tot beschikking staande woorden precies duidelijk te maken hoe dat kleine half uurtje in de winkel is verlopen. Maar ik zal, ter eer en meerdere glorie van "Kaas is Kaas", nu toch een poging wagen.

Hoewel er van het mannetje geen enkele dreiging uitging, voelde ik toch een soort van ongemak toen hij met gespreide armen dichterbij kwam na het emotioneel uitgesproken "je hebt me gevonden". Wat bedoelde hij daarmee? Bovendien, zo dient men zich te realiseren, stond ik daar met de rug tegen de door mijzelf gesloten enig mogelijke vluchtroute.
"Haha," lachte het mannetje vrolijk en liet zijn armen zakken, "ik zie de vertwijfeling al in uw ogen. Geen nood broeder, zo begroet ik iedere vreemdeling. Een pleziertje, dat ik me niet graag laat ontnemen, haha."
Ik ontspande en glimlachte voorzichtig met hem mee.
"Aan de binnenkant van uw broek te zien, hebt u al kennis gemaakt met Frits Fiets, haha. Het lukt hem toch steeds weer om bij iedere verdwaalde toerist zijn wiel tussen de bennen te steken.”
Samen keken we tussen mijn benen, ik treurig, hij lachend.
“Frits zei laatst tegen me, dat ie ‘m tussen meer benen gestoken had, dan wie dan ook. Ik hoop dat ie z’n voorwiel bedoelde hahaha.”
Zijn lach ging over in een schrikbarend gekuch.
“Niks aan de hand,” zei het mannetje, nog wat nahoestend, reagerend op mijn zorgelijke blijk.
“Ik knijp er echt niet tussenuit, u met de ellende achterlatend. Hoewel, dat zou wel een goeie streek zijn zeg,” en hij hoestte er nog een paar haha’s uit.
“Maar beste man, zoals gezegd, welkom bij “Kaas is Kaas”. Wat kan ik voor u doen?”
Ik wilde vragen of hij misschien ook een wegenkaart had, maar voordat ik goed en wel adem had gehaald begon hij zelf alweer te praten.
“Als u trouwens komt voor kaas, moet ik u teleurstellen. Ik heb geen kaas. Ik heb wel zo’n beetje al het andere, maar geen kaas. Zoekt u een op afstand bestuurbare helikopter? Daar achterin hangt ie. Of een leuke ouderwetse koektrommel? Hier links ergens. Ja, ik heb eigenlijk alles, behalve kaas. Kaas lever ik niet. Of ja, toch wel, als ik u mijn vrijgezelle dochter zou aanbieden, hahaha. Ja, die snapt u niet hè? Ik zie u kijken, wat bedoelt die ouwe? U bent tenslotte niet van hier, dus u kunt dat ook niet weten. En waarschijnlijk vraagt u zich toch al de hele tijd af waarom deze winkel "Kaas is kaas" heet. Terwijl hier alles behalve toch kaas te koop is. Heb ik gelijk of heb ik gelijk?”
De man zat duidelijk niet om antwoorden verlegen, want ik hoefde maar te mmm-en of hij ging alweer verder.
“Dat vind ik nou het mooist hè. Mensen in verwarring brengen, snapt u wel? Daar beleef ik plezier an. Ik ben er niet geliefd mee geworden in dit dorp, maar ja, in een dorp met enkelt saaineuzen wordt zelfs een zonnestraaltje niet gewaardeerd haha.”
Hij haalde adem en ik maakte van die kleine stilte handig gebruik door te vragen:
“Ik zoek eigenlijk een wegenkaart. Hebt u die?”
Het mannetje keek mij nu een beetje beteuterd aan. Zou ik nu juist dàt gevraagd hebben wat hij niet had.
“Natuurlijk heb ik een wegenkaart, ergens. Maar hebt u haast? Dat is de vraag.”
“Nou, haast, nee dat niet direct, maar….”
“Ik doe u een voorstel. Trek die broek uit!”
Mijn blik deed het mannetje direct in een lachstuip schieten. Toen hij was bijgekomen zei hij nog half hoestend:
“Even serieus. U kan u met zo’n smerige broek toch nergens fatsoenlijk vertonen. Toch? Nou dan. Mijn dochter heeft dat ding binnen 20 minuten spic en span voor u gereinigd. Drinken wij ondertussen een kop koffie, vertel ik u waarom dit winkeltje “Kaas is Kaas” heet en kan u daarna met een schone broek en een wegenkaart lachend dit pand verlaten. Goed voorstel toch, dus loop maar even mee bij die etalage vandaan, haha.”
En daar liep hij al. Twijfelend of ik hier wel goed aan deed, liep ik voorzichtig achter hem aan, denkend “Wat kan er nou gebeuren? Als het moet werk ik dat menneke met gemak tegen de grond.”.
“Het is een eerbaar voorstel hoor. En zo niet, dan werkt u me met gemak tegen de grond. Nee, feitelijk ben ik degene die het grootste risico hier loopt,” sprak hij rustig verder en hij lachte weer tot hoestens toe. 

Achterin de zaak wees ie me naar een stoel naast een vlekkerig tafeltje en zij:
“Trek die broek maar uit en ga daar maar zitten. Melk en suiker?”
“Alleen melk,” zei ik licht stotterend en trok mijn broek over mijn schoenen heen uit. Het mannetje pakte mijn broek aan, liep ermee naar achteren en kwam even later terug met twee mokken koffie die hij op het tafeltje zette. Hij schoof een stoel bij en zei:
“Kijk, toen ik jong was, was ik nogal apart. Ik probeerde van alles, maar kon het nergens vinden. En ja, ik viel natuurlijk behoorlijk uit de toon in dit dorp. Maar toen dit pandje voor weinig te koop aan werd geboden, besloot ik de detailhandel in te gaan. Ik wist nog niet wat ik er zou moeten verkopen, want feitelijk hadden we alles al in dit dorp. Dus ben ik eerst maar es gewoon begonnen het pandje op te knappen en er een naam boven te zetten. Tja, en dat werd dus gewoon mijn eigen naam haha. Ik heet namelijk Kaas! Hahaha! Kaas! Echt waar! En omdat ze hier in het dorp bij mijn fratsen vaak zeiden van, ach, Kaas is Kaas, heb ik dat maar op de gevel geschilderd. Kaas is Kaas. Hoe vindt u die? Hahaha!”
“Oh, u heet dus Kaas,” zei ik glimlachend.
“Justum! Kaas, mijn hele leven al, naar mijn vader vernoemd, de ouwe Kaas, hahaha.”
“Maar hoe bent u er dan toegekomen om zoveel … verschillende dingen te verkopen?” vroeg ik en nam nog een slok van de overigens zeer smakelijke koffie.
“Nou ja, ik zei al, dat ik eigenlijk niet wist wat voor winkel ik wilde beginnen. Bovendien hadden we hier in het dorp feitelijk alles al. Dus ja, alles waarmee ik begon, dat liep uiteindelijk niet. Dus hield ik nogal wat voorraad van het een en ander over zo in de loop der jaren. Ik kon die rommel uiteindelijk niet meer kwijt en besloot de hele zooi in de zaak te zetten. En geloof het of niet, dat bleek de oplossing! Hahaha! Van heinde en verre komen nou mensen naar mijn winkeltje om spullen te kopen die je feitelijk nergens anders meer kan krijgen. En als je iets zoekt voor een verjaardag of een jubileum en je weet niet wat, dan kom je hier en wring je jezelf wat door de stellingen en dat vind je altijd wel iets. Ik heb tenslotte alles! Hahaha!”
“Ja alles, behalve kaas dan,” lachte ik.
“Nou,” zei het mannetje mysterieus, “zoals ik eerder al zei, ik zou u natuurlijk mijn dochter kunnen verkopen. Hoe je het ook keert of wendt, dan verkoop ik u toch feitelijk een flink stuk Kaas! Of niet dan! Hahaha!” en hij hoestte weer onrustbarend.
“Ach, weet u wat het is,” zei hij nadat hij weer was hersteld, “het is een beste meid, die dochter van me, maar ze is geloof ik niet erg geschikt voor de huwelijksmarkt. Dat doet me weleens pijn, eerlijk gezegd. Dat is toch een groot verdriet in mijn leven.”
Onverwacht stopte hij met praten. Hij keek met vollopende ogen voor zich uit en zei zacht:
“De een houdt van een dun plastic plakkie kaas op een bruin gekleurd sneetje fabrieksbrood, terwijl de ander liever geniet van een mooie volle Roquefort met een milde oude port. Tja, iedereen heeft natuurlijk recht op zijn eigen smaak, zeg ik, maar soms….”
Er viel een lange stilte. Ik wist niet wat ik moest zeggen, hoe ik moest reageren. Ik kon alleen iets clichematigs bedenken als “Ach wie weet komt de ware nog voorbij”, maar prijs mijzelf gelukkig dat ik me hiertoe niet heb verlaagd, want ineens stond het mannetje op en zei:
“Ik zal uw broek halen, kunt u ook weer verder.”

De broek was inderdaad keurig schoon en droog en goed geperst! Ik liep, bebroekt, achter hem aan tussen de stellingen door naar de voordeur waar ook de kassa stond. Onderweg trok hij al lopend een wegenkaart uit een stapel, zeggend: “Niet de nieuwste, maar hij doet het nog best.”.
“Wat krijgt u van me, meneer Kaas?” vroeg ik vriendelijk.
“Es effe zien, da’s dan een broek stomen, een wegenkaart en een koffie, dat maakt 42,35!”
Ik pakte mijn portemonnee, want hier ging ik niet over onderhandelen.
“Hahaha,” lachte hij weer rochelend, “ik geloof dat u het nog betaald zou hebben ook! Nee, haha, doe maar een tientje! Maar doe me één plezier. Als u eens ergens bent, of mensen spreekt, wijs ze dan even op mijn winkeltje en maak er een beetje reclame voor. En dat ik nog een vrije dochter heb. Mag ik daarop rekenen?”


Salvatore Cocco
10 januari 2016


09 januari 2016

Het skelet

Mijn voornemen was om op mijn vrije zaterdagmiddag in alle rust aan een verhaal te werken, maar het lot besliste anders. De ene na de andere onderbreking viel mij ten deel. De leukste wil ik hier niet onvermeld laten.

De deurbel ging en zuchtend klapte ik mijn laptop dicht. Voor de deur stonden drie jongetjes van 8 tot 10 jaar. Zij waren op weg om via ruilhandel rijk te worden. Zij boden te ruil aan een plastic kauwgomballenautomaat en een skelet aan een stokje van hetzelfde materiaal. Ik hou wel van die ondernemingsgeest bij kinderen. Vooral als ze schattig en voorkomend zijn. Kapitalist als ik ben, bood ik ze geld voor het skelet, elk een euro. Dat bleek toch een zeer gewild ruilartikel, want voor dat geld wilden ze ook de kauwgomballenautomaat wel bij mij achter laten. Ik heb dat, na moeizame onderhandelingen, weten te voorkomen. Trots lachend gingen zij verder. En nu staat daar, in mijn garage, het skelet. Is mijn rubberen varken ook niet meer zo alleen.

Salvatore Cocco
9 januari 2016




08 januari 2016

Heil en zegen

Voor de tweede keer die nacht legde hij het boek weg en knipte het licht uit. Daar lag hij dan, te liggen, terwijl hij eigenlijk moest plassen. Maar hij was te moe, of te lui dat kan het ook geweest zijn, om uit bed te gaan en op de wc een plas te doen. De aandrang werd echter steeds heftiger, hoe meer hij eraan dacht. Wat kent het leven toch een groot aantal ongemakken, dacht hij zuchtend en stapte uit bed. Hij overbrugde snel de twee meter naar de badkamer met wc en ontspande. De aandrang was terecht geweest. Er was flink wat te lozen. Waar kwam dat nu ineens vandaan? Zoveel had hij toch niet gedronken? Bovendien was hij voor het naar bed gaan ook al geweest. Het kwam hem voor dat zijn nieren hem bij tijd en wijle een loer draaiden door op hoogst ongelukkige momenten plotseling en vol overgave aan het filteren te slaan. Terug in bed was de moeheid weer totaal verdwenen. Als hij pen en papier bij de hand had gehad, had hij dit voorval mooi kunnen noteren en wellicht omwerken tot een verhaal, maar hij had geen pen en papier bij de hand, dus pakte hij voor de derde keer die nacht het boek, knipte het licht aan en las. Hij las en las en las de woorden als afzonderlijke eenheden, zonder een zinsverband te ontdekken. Hij wilde het stuk opnieuw lezen, maar zijn ogen waren even dicht geweest, dus hij moest zoeken waar het begin ook weer was. Ja, daar! Hij las weer en las en las, maar wat hij las drong niet tot hem door. Hij legde andermaal het boek weg, deed de lamp uit en viel, na wat gedraai, eindelijk in slaap. Toen even later de wekker ging, voelde hij zich alles behalve uitgeslapen.

Als hij vroeger, als kind, nog op de basisschool gezeten, na een vakantie weer moest beginnen, voelde hij zich altijd een beetje week in maagstreek. Een onprettig gevoel van onbehagen. Een mengeling van onwil en onrust. Angst bijna. Dat gevoel was hem bij het ouder worden altijd trouw gebleven. Zelfs nu hij de veertig reeds ruim was gepasseerd, overviel hem na een vakantie nog altijd diezelfde onplezierige staat van zijn. Mannen blijven kinderen, hoorde je vrouwen weleens zeggen, maar wat hem betrof had dat in dit geval niet gehoeven. Hierin had hij best volwassen willen worden. Gelukkig bleken weekenden te kort voor het verkrijgen van deze rare spanning. Stel je voor, dan was hij toch echt met werken gestopt en gaan leven van de voedselbank, waar je naar het scheen nog best een aardige belegde boterham kon verwerven.

De beste wensen en gelukkige nieuwjaren vlogen je om de oren op zo'n eerste werkdag in het nieuwe jaar alsmede de hiermee gepaard gaande vrouwenlippen, zowel gewenste als ongewenste. Soms lukte het door stevig in de hand te knijpen en de arm stijf te houden iemand op zodanige afstand te houden dat de wens beperkt bleef tot woorden. Niet zelden echter trok zo'n vrouwspersoon je ongewild naar zich toe, het antwoord op de door henzelf gestelde vraag 'Gaan we zoenen?' niet afwachtend. Op zo'n dag als vandaag was hij eens te meer blij zelf geen vrouw te zijn. Die hadden immers zowel mannen- als vrouwenlippen te ontwijken. Gelukkig waren wij in onze moderne westerse cultuur ertoe overgegaan de mannenzoen geheel te verbannen. Hoewel, de laatste jaren was de mannenzoen aan een door hem met argusogen aanschouwde opmars bezig. Als de islamisering hieraan debet was geweest, zou hij Wilders zijn gaan stemmen. Het was echter eerder een nieuw soort populistisch 'zie mij nou eens doen wat eigenlijk niet hoort maar ik wel durf'. Hij troostte zich met de gedachte dat, als mannenzoenen, om deze reden, steeds vaker werden uitgedeeld en derhalve als meer algemeen zouden worden geaccepteerd, daarmee de reden om ze nog langer uit te delen, vanzelf zou vervallen. Immers, wat normaal is, is niet bijzonder, dus dan moest je als moderne, hippe knul weer iets nieuws verzinnen. Een enorme baard laten staan bijvoorbeeld.

Ofschoon het hele bedrijf rond Kerst en Nieuwjaar veertien dagen dicht was geweest, bleken er, aan de hoeveelheid in die periode ontvangen interne e-mails te zien, steeds meer collega's die hun "drukke" werkzaamheden blijkbaar als excuus gebruikten om aan de familieverplichtingen te ontsnappen. Of het waren gewoon uitslovers, hielenlikkers, die een wit voetje wilden halen bij de baas, scoren. Deze ontembare werklust zou tegen het eind van jaar, als de bonussen weer werden verdeeld, al lang door hun bazen vergeten zijn, waarmee hun zogenaamde ijver totaal zin- en nutteloos zou blijken. Sukkels! Zijn vrouw had trouwens liever niet dat hij het woord sukkels met grote regelmaat en te pas en te onpas op alles en iedereen van toepassing verklaarde. Misschien was het geen slecht goed voornemen in haar aanwezigheid minder sukkels aan te wijzen, ook al waren ze er uiteraard wel en juist steeds vaker en meer. Toch wilde hij ook zelf dit woord langzaamaan uit zijn woordenschat verbannen. Misschien moest hij op zoek naar een in de oren van anderen minder bezwaarlijke variant. Idioot, wellicht? Of prutser? Nou, hij zou nog wel zien.

"Het nieuwe jaar begint alweer goed hè?"
Collega Fransen kwam binnen lopen, altijd in staat om de stemming eruit te halen.
"Zeker," reageerde hij lauw zonder van zijn beeldscherm op te kijken. Hij had geleerd dat het onverstandig was collega Fransen ook maar enige sjoege te geven. De minste of geringste aanleiding werd door Fransen met beide handen gretig aangegrepen om zijn opmerkelijke en soms ronduit stuitende maar altijd stompzinnige mening over je uit te gieten.
"Ik doel natuurlijk op die situatie met Iraan," stelde Fransen en vanuit een ooghoek zag hij hoe deze in zijn praathouding ging staan, de voeten zo'n halve meter uit elkaar en de handen op de rug. Dit zou nog weleens lastig kunnen worden. Een op het oog onschuldig en fatsoenshalve uitgesproken woord kon door Jansen al worden opgevat als een niet mis te verstane aanmoediging eens flink van wal te steken.
"Iran," sprak hij toonloos en keek nog wat dieper in het lichtgevende glaasje.
"Iraan ja," declameerde Fransen zelfverzekerd.
"Nee, Iran. Jij zegt Iraan, maar het is Iran," zei hij betweterig, nog steeds gebiologeerd naar het scherm kijkend.
"Nou ja, je weet wat ik bedoel," zei Fransen. Er klonk nu toch onzekerheid door in zijn stem. Mooi!
"Precies. En daarom ga ik nu door met mijn mail."
"Eh, ja,” stamelde Fransen enigszins van zijn stuk, “dan zie ik je vanmiddag wel op de receptie.”
 “Mja," mompelde hij ongeïnteresseerd en weg was Fransen.

De nieuwjaarsreceptie. Als hij ergens tegen opzag dan was het wel de nieuwjaarsreceptie. Dan staat de hele hal vol met vrijwel allemaal types zoals Fransen gemaakt geïnteresseerd te luisteren naar ieder jaar weer dezelfde speech van de voorzitter van de raad van bestuur die hij vanaf de trap naar de directiekamers vrijwel onverstaanbaar over zijn ondergeschikten uitstort. Wat een feest. Vervolgens verdringen de carrièrejagers zich om de aanwezige bestuurs- en directieleden, en onderhouden de Fransen van deze wereld zich door het met elkaar delen van uit de krant opgepikte maar als persoonlijke bevindingen gepresenteerde inzichten over je kan het zo gek niet bedenken. Dit alles, uiteraard, met in de ene hand een rood wijntje en in de andere een nog veel te hete, maar niet geweigerde bitterbal van de Macro. De nieuwjaarsreceptie. Wat een feest!

In zijn late lunchpauze maakte hij een korte wandeling langs de rivier om aldus de kans collega’s te ontmoeten verder te verkleinen. Niet dat hij een hekel had aan zijn collega’s. Hij had aan weinig mensen een hekel. De meeste collega’s met wie hij samenwerkte waren vriendelijk en voorkomend en een paar daarvan waren hem zelfs dierbaar. Maar het was een groot bedrijf. En al die mensen, ook van andere teams en afdelingen, programma’s en projecten, die interesseerden hem niet. Hij kende ze van gezicht, van naam soms, maar dat was het dan. Hij kende ze net als de mensen die ’s ochtends op dezelfde tijd bij de bushalte stonden of op dezelfde tijd hun boodschappen deden bij de buurtsuper. Niet dus. Waarom zou hij hen dan de hand moeten schudden en veel heil en zegen toewensen? Daar voelde hij geen enkele behoefte toe. 

Het was nog pas drie uur in de middag of er kwam reeds een flinke uitstroom op gang van mensen die in de hal vooraan wilden staan, mooi in het zicht van de voorzitter van de raad van bestuur. De receptie begon echter pas om half vier, en zelfs vanuit de verste hoek van het bedrijf stond je na maximaal tien minuten kuieren al in de hal. Misschien was zijn gebrek aan ambitie juist het probleem. Hij had geen zin om vooraan te staan. Hij stond liever rustig achteraan, dan dringend vooraan in de rij. Bovendien was meestal ook de bar ergens achteraan gesitueerd. Een bijkomend voordeel.

De receptie liep niet zoals hij had verwacht. De voorzitter van de raad van bestuur had wegens voor het toegestroomde personeel verborgen gehouden redenen op het laatste moment moeten afzeggen. (Later zou blijken dat deze in gesprek met de banken had geprobeerd een aanstaand faillissement af te wenden. Nog geen twee maanden later stonden ze allemaal op straat. Dat alles was op dat moment echter nog bij geen van de personeelsleden bekend.) Het was nu de directeur personeelszaken die een praatje hield. Hij prees vooral de raad van bestuur en de directie. Hoe goed deze in economisch barre tijden in staat waren geweest het hoofd boven water te houden en hadden afgezien van forse, welverdiende bonussen waar deze elders nog ruim werden uitgedeeld. Uit ervaring sprekend had, zo meende de directeur personeelszaken met zijn ondergeschikten te moeten delen, hij nooit eerder in zijn rijke loopbaan zo’n toewijding van bestuurders ervaren noch gezien, als hier. Met geen woord sprak hij over de inzet van het overige personeel. Terwijl de directeur personeelszaken na zijn speech een matig applaus ten deel viel werd achterin de hal onder veel gejuich de bar geopend. Het zou hem niet verbazen als de directeur personeelszaken dit gejuich als voor hem bedoeld zou hebben opgevat. Sukkel. Oh nee, domoor!

Het lukte hem al na één bitterbal ongezien aan het mooiste moment van de eerste werkdag te beginnen: de thuisreis! De eerste werkdag was, althans voor hem, aan een mooi vroegtijdig eind gekomen. Morgen zou hij niet langer worden getrakteerd op plichtmatig uitgesproken gelukwensen en geveinsde hoe-was-je-vakantie interesse. Wat een heil en zegen!

Salvatore Cocco
8 januari 2016

03 januari 2016

De geschiedenis van de jukebox

1659
In 1659 overlijd de Duitser Nicholas Wurlitzer in het plaatsje Markneukirchen. In zijn tijd is hij een zeer gewaardeerd bouwer van muziekinstrumenten, waaronder de dan populaire luit. Zijn zonen hebben de kennis van het bouwen van muziekinstrumenten van hun vader meegekregen en zetten de traditie voort.

1829
In Schöneck, zo’n 12 kilometer van Markneukirchen, wordt Rudolph Wurlitzer geboren. Zijn vader maakt, net als zijn voorvaderen, muziekinstrumenten. Rudolph leert het vak van zijn vader, maar Rudolph wil meer. Hij wil vernieuwing.

1853
Na een fikse ruzie met zijn vader krijgt Rudolph Wurlitzer van een oom 80 dollar en emigreert op 24-jarige leeftijd naar de VS om daar vanuit Duitsland geïmporteerde instrumenten aan de man te brengen.

1856
Door een mazzeltje lukt het Rudolph een deal te sluiten met de Amerikaanse overheid voor de levering van muziekinstrumenten aan het leger. In zijn woonplaats Cincinnati, Ohio richt hij de The Rudolph Wurlitzer Company op. 

1880
De vraag naar muziekinstrumenten wordt zo groot dat het niet meer lukt om aan de vraag te voldoen door deze vanuit Duitsland te verschepen. In die tijd duurde dat immers nog maanden. Rudolph besluit daarom de instrumenten geheel zelf te gaan bouwen in een voor die tijd zeer moderne fabriek.
De vraag naar muziek groeit en Wurlitzer richt zich, naast de gangbare instrumenten, ook op de productie van zelfspelende instrumenten als draaiorgels voor beurzen en kermissen.

1896 
Wurlitzer introduceert de eerste op munten werkende elektrische piano, de Tonophone. Door de opkomst van bioscopen - de stomme films werden in die tijd live begeleid door luide orgelmuziek die het geluid van het gillende publiek maar vooral van de projector moest overstemmen - werpt hij zich nu ook op de productie van film- en theaterorgels. Deze “Mighty Wurlitzers” worden een sensatie. Ook het Tuschinski theater in Amsterdam kocht zo’n orgel. En het staat er nog steeds, werkend en al.

1914
Rudolf Wurlitzer komt op 85-jarige leeftijd, te overlijden. Zijn drie zonen, die al in het bedrijf werkten, nemen het bedrijf over. Het is echter zijn jongste zoon, Farny Wurlitzer, die dezelfde vernieuwingsdrang heeft als zijn vader.

1933
Farny Wurlitzer koopt een gepatenteerd musicbox mechanisme (platen wisselaar) en laat uitvinder Homer Capehart en ontwerper Paul Fuller hieromheen een jukebox bouwen. Dit resulteerde in de eerste Wurlitzer jukebox, de “Debutante”. Na het inwerpen van een munt, kan men 1 lied selecteren uit 10 stuks 78-toeren platen. Mede dankzij de uitstekende marketing rondom deze “Small Man’s Concert Hall” was Wurlitzer tegen het eind van de jaren dertig de absolute marktleider op jukeboxgebied. Daarmee raakt de naam Wurlitzer voorgoed en onlosmakelijk verbonden met de jukebox.

1941
Tijdens WOII wordt Wurlitzer gedwongen de productie van jukeboxen zo goed als stil te leggen en onderdelen te fabriceren voor de oorlogsindustrie. Ontwerper Paul Fuller blijft echter continu doorwerken aan nieuwe jukebox modellen.

1946
Wurlitzer presenteert een nieuwe jukebox, de Wurlitzer 1015, ook wel “bubbler” genoemd. Het wordt de bekendste jukebox aller tijden!

1948
Het Amerikaanse electronica bedrijf RCA-Victor introduceert de 45-toeren plaat. Dit plaatje van 7 inch is een stuk kleiner dan de 78-toeren plaat (12 inch), onbreekbaar want op vinyl geperst in plaats van op schellak of bakeliet en ook een stuk lichter. Ze waren oorspronkelijk bedoelt voor gebruik met een platenwisselaar. Vandaar ook het grote gat in het midden, zodat er meer ruimte was voor een wisselmechaniek. Hoewel de 78-toeren plaat nog tot het einde van de jaren vijfig in productie bleef (en in sommige landen, zoals in Afrika, zelfs tot ver in de jaren zestig), won dit “singeltje” ook onder gewone consumenten snel aan populariteit.

1954
Meer dan honderd jaar na het ontstaan van The Rudolph Wurlitzer Company en dertig jaar na de dood van de oprichter produceert het bedrijf de allereerste 45-toeren jukebox, de Wurlitzer 1700. Bij de eerste 1875 exemplaren werd gebruik gemaakt van een oud type geluidsversterker met maar 1 speaker. Concurrent Seeberg leverde op dat moment een betere geluidskwaliteit. Daarom werd het model snel opgefrist. De tweede reeks kreeg een lichte buitenkant, werd van binnen modern grijs geschilderd in plaats van het oude donkerbruin en, het belangrijkste, bevatte een nieuw type buizenversterker van zeer goede kwaliteit met een extra speaker voor de hoge tonen, de 1700HF (High Fidelity). Deze uitvoering liep beter, maar door de grote concurrentie moest er snel een opvolger komen met meer selecties. Uiteindelijk werden er van deze Wurlitzer 1700HF slechts 7751 exemplaren geproduceerd. Ter vergelijking, van de populaire Wurlitzer 1015, de bubbler, werden 56.000 exemplaren gebouwd en verkocht in slechts 18 maanden tijd!

In het late voorjaar van 1954 verlaat van de verbeterde en opgefriste reeks Wurlitzer 1700 jukeboxen een bijzonder exemplaar de fabriek in North Tonawanda, New York. Het is het 159ste exemplaar en draagt het serienummer 2000167. Deze jukebox werd, zonder tussenhandel, rechtstreeks geleverd aan een bar in een van de zuidelijke staten van de VS.

1965
Na jaren lang trouwe dienst te hebben gedaan wordt de jukebox met het serienummer 2000167 voor een zacht prijsje opgekocht door de eigenaar van een beginnend wegrestaurant. Jukeboxen raken uit, maar het wegrestaurant kan wel wat opvulling in het interieur gebruiken.

1967
Ik sta als 6-jarig jongetje in het café, waar opa en oma weleens een borreltje drinken, me altijd te vergapen aan dat geweldige muziekapparaat wat daar staat. Als je er een kwartje in gooit kan je toetsen indrukken en worden er twee plaatjes gedraaid. Ik ben er zwaar van onder de indruk.

1973
The Rudolph Wurlitzer Company gaat failliet en verkoopt de jukeboxrechten aan de Duitse familietak van Wurlitzer. De rechten voor de muziekinstrumenten gaan naar Gibson (van de gitaren). Vooral de elektrische piano van Wurlitzer doet het goed. Deze is te horen op platen van onder andere Supertramp, Pink Floyd en Queen. Later koopt Gibson ook de jukeboxrechten op. Tot 2013 worden er nog Wurlitzer jukeboxen gemaakt, weliswaar met CD’s, maar gebaseerd op het succesmodel “bubbler” uit de jaren dertig. Onder de naam Wurlitzer produceert Gibson tot op de dag van vandaag automaten, maar nu voor snoep en dergelijke.

1974
Bij ons in de buurt, op de plek waar eerst supermarkt Vivo zat, is een nieuwe snackbar gekomen. Een moderne, goed gesorteerde tent met zitjes achterin. En daar staat, naast de gokautomaat, een jukebox. Een lelijk ding en voor een gulden kan je vijf plaatjes kiezen, maar toch blijft de machine me boeien. Wat een geweldig apparaat toch, zo’n jukebox. Ik zou er thuis wel een willen hebben.

1977
Hoewel de jukebox met serienummer 2000167 het publiek in het wegrestaurant in het zuiden van Amerika nog jaren heeft vermaakt, raakt hij uiteindelijk toch uit gratie en wordt ergens achterin het magazijn onder een laken opgeslagen.

1982
De failliete uitbater van het wegrestaurant verlaat wegens gebrek aan klandizie het pand met, zoals dat gaat in de VS, achterlating van de hele inboedel en alles wat erbij hoort. Aan het leven van de jukebox met serienummer 200167 lijkt een definitief eind gekomen.

1986
Ik krijg de kans een jukebox te kopen voor 1500 gulden. Niet zo’n hele mooie - hij lijkt een beetje op dat ding uit die snackbar van vroeger - maar hij werkt uitstekend. Helaas heb ik er het geld niet voor. Ik moet het aanbod laten schieten. Maar misschien later, als ik voldoende gespaard heb.

2014
In de herfst van 2014 loopt een opkoper door een totaal vervallen pand van een voormalig wegrestaurant. De interesse voor vintage spullen doet hem besluiten aan de erven van de voormalige eigenaar een bod te doen op de hele inboedel. Hij is voornemens de hele boel op beurzen te verkopen. Hij laadt alles in een container en fotografeert de inhoud voor een bevriende relatie in Scheveningen. Die krijgt als eerste de kans om een bod te doen.
Twee weken later loop ik door een winkel in Scheveningen op zoek naar een jukebox. Ik heb voldoende gespaard. Maar helaas, de jukebox die daar in de winkel staat, het type jukebox dat ik wil hebben, de Wurlitzer 1700HF, die is al verkocht. Maar, herinnert de zoon van de eigenaar zich, in Amerika staat een container waar nog zo’n 1700 in staat. Ik besluit de gok te wagen en koop ‘m.
Op 23 december 2014 wordt de machine bij mij thuis bezorgd, de Wurlitzer 1700 HF, met serienummer 2000167. Precies 100 jaar na het overlijden van oprichter van The Rudolph Wurlitzer Company en zestig jaar nadat deze jukebox in hun fabriek in de staat New York is geproduceerd.

2015
Ik geef een jukeboxparty. De jukebox draait de hele avond tot diep in de nacht. Iedereen kiest, selecteert, drukt op knoppen, drinkt, eet en danst.

2016
Ik doe onderzoek op internet en schrijf dit verhaal over de geschiedenis van mijn jukebox, de Wurlitzer 1700HF met serienummer 2000167.

Salvatore Cocco
3 januari 2016

02 januari 2016

Het circus is in de stad

Het circus is in de stad! Alle kinderen op school hebben het er over. In het weekend hebben ze hun tent en wagens opgesteld op het grote grasveld naast de winkels. Voor twee kwartjes kan je er bij de dieren kijken. Ze hebben olifanten, paarden, leeuwen en tijgers, maar ook twee lama's en een zeehond.


O, wat wil ik graag naar het circus! De mannen aan de trapeze, de komische acrobaten, de olifanten en de leeuwen en de tijgers, ik wil ze allemaal dolgraag zien. En het orkest ook! De clowns en de paarden kunnen me gestolen worden. Nou, die acrobaten op de paarden, die zo op die rijdende paarden springen, die zijn wel goed. En oh, de goochelaar, die wil ik ook graag zien. Ik wil me verbazen over hoe handig hij ons eigenlijk voor de gek houdt, want ik weet dat hij niet echt kan toveren of zo. Maar ja, ik zal het wel nooit zien, want wij gaan niet. Te duur, vind moeder. Bovendien is er met kerst ook circus op tv en dan kan je het allemaal gratis en fijn vanaf je eigen bank zien, zegt ze. Een betere plek krijg je niet. En we gaan ook niet bij de dieren kijken. Daar heeft ze geen tijd voor, zegt ze kortaf. Hoopvol breng ik nog in ook best alleen te kunnen, ook naar de voorstelling trouwens, maar dat doet moeder af als domme onzin. Als je negen bent ben je klein en dan kan je niet zo maar alleen naar zoiets als het circus toe. Wat zullen de mensen wel niet van hen denken? Nee, daar komt niets van in. Teleurgesteld doe ik er het zwijgen toe. Ik weet dat het geen zin heeft om door te drammen. Dat levert alleen maar meer en geheel nieuwe problemen op.

Die maandavond kan ik maar niet in slaap komen. Ik lig met mijn beer in bed en bespreek met hem uitvoerig de ontstane situatie. Beer stelt voor om dan twee kwartjes aan opa te vragen. Ja, dat had ik zelf ook al bedacht, maar opa woont aan de andere kant van de stad en daar gaan we pas zondagochtend weer heen en misschien is het circus dan al weer weg. Je kan er natuurlijk zelf heen fietsen, oppert beer. Tja, ik weet heus de weg wel, maar ben nog nooit alleen gegaan. Dat mag ik niet. Daarom drukt beer me op het hart om moeder niets te vertellen en het gewoon stiekem te doen. Dat besluit ik inderdaad te gaan doen. Ik sla mijn arm om beer heen en ga op mijn zij liggen. Wat is beer toch een fijne vriend.


Als ik ’s morgens mijn kop thee met melk drink en mijn boterham met pindakaas eet, vraag ik of ik met de fiets naar school mag. Moeder reageert meteen geïrriteerd waar dat nou weer voor nodig is. We krijgen fietsles, lieg ik. Moeder zegt dat ze daar niks over gehoord heeft en het maar vreemd vind. Dan sla ik wel een lesje over, zeg ik, ik kan toch al goed fietsen. Maar dat gaat niet gebeuren! Ik ga geen lessen overslaan, zegt moeder nors, ik ga maar mooi met de fiets naar school.


Blij fiets ik even later de straat uit. Aan het eind sla ik niet rechtsaf naar school, maar linksaf richting brug. Onderweg kom ik een paar klasgenootjes tegen die naar school lopen. Ze roepen lachend dat ik de verkeerde op fiets. Nee, ik moet dringend alleen op de fiets naar mijn opa, roep ik trots terug. Tot vanmiddag!


Het is toch nog best een eind fietsen naar opa, maar ik word niet moe. Als ik drie kwartier later de straat van zijn bovenwoning in fiets, ben ik zo trots als een pauw. Ik zet mijn fiets tegen het huis en trek aan de bel. Ik wacht even en dan hoor ik de deur van het slot gaan. Ik duw de deur open en kijk de trap omhoog. Bovenaan de trap staat opa met zijn hand bij het touw waarmee hij de deur heeft ontgrendeld. Hij kijkt me verbaasd aan.

“Hoi opa”, zeg ik en loop blij de trap op.
“Ach jong, wat doe jij dan hier? Is je moeder er ook?”
“Nee, ik ben alleen opa, met de fiets,” zeg ik voornaam.
We lopen naar de keukenhuiskamer en gaan aan tafel zitten. Tegen opa kan je gewoon alles zeggen, dus vertel ik hem eerlijk hoe het is gegaan, wat ik heb bedacht en gedaan en waarvoor ik dus kom. Opa kijkt wat ongelukkig. Hij realiseert zich blijkbaar beter dan ik op dat moment, dat ik iets heb gedaan wat niet helemaal in de haak is.
"Nou, eerst maar eens koffie," zegt hij zuchtend en voor ik het weet, staat er een kop koffie voor mijn neus. Ik krijg altijd koffie bij opa. Ik krijg nergens anders koffie, dan bij opa. Dat komt omdat opa geen thee heeft, want hij houdt niet van thee. Koffie met veel melk en suiker. Echt lekker vind ik het niet, maar het is wel koffie, net als de grote mensen drinken. Bij opa voel ik me altijd veel groter dan thuis. Mede dankzij de koffie.

"Je snapt natuurlijk wel," zegt opa ernstig terwijl hij aandachtig zijn koekje in de koffie doopt en ik precies hetzelfde doe, "dat het niet zo handig was om zomaar deze kant op te fietsen."

Ik knik ja, maar ik begrijp niet zo goed wat hij precies bedoeld.
"Kijk, je had eigenlijk op school moeten zitten. Niet dat je er iets aan mist, maar het is toch spijbelen."
Nu raak ik toch een beetje bezorgd. Ik heb weleens gehoord dat kinderen van school gestuurd werden als ze spijbelden.
"Ja en dan is er nog je moeder natuurlijk. Je weet hoe ze is. Altijd moet alles precies gaan zoals zij wil, tja, en dit is natuurlijk niet wat zij wil, dus dat moeten we ook recht zien te borduren."
Ik krijg in de gaten dat wat ik gedaan heb, tegen alle regels ingaat. Ik had nooit zomaar van school weg mogen blijven en ik had nooit zomaar tegen moeder moeten liegen en al helemaal niet tegen haar in moeten gaan.
"Maar ik wilde alleen maar zo graag de dieren zien," zeg ik met een dichtgeknepen keel.
"Nou," zegt opa dan ineens kordaat, "dan gáán we ook naar de dieren kijken! Drink je koffie op!"

Met opa samen fiets ik naar het circus. Omdat opa mij steeds duwtjes in de rug geeft, gaan we lekker snel. Dan betaalt hij een gulden en mogen we bij de dieren kijken. Het is geweldig! Ze zijn de olifanten aan het wassen. Met een tuinslang worden ze schoon gespoten. Ze hebben er veel plezier in zo te zien. De leeuwen en tijgers liggen lui in hun kooien. Ze zien er prachtig uit. Veel groter dan ik dacht. Ik geniet en vertel opa honderduit over hoe prachtig ik het vind en over hoe graag ik naar het circus wil. De tijd vliegt. Het is al half twaalf als opa mij bij school aflevert. Hij zegt tegen de meester dat hij zich alleen voelde en zijn kleinzoon heeft meegenomen. Dat had ik moeten overleggen, zegt opa tegen de meester, maar daar denkt hij nu pas aan. Ik snap niet zo goed wat hij allemaal zegt, maar de meester lijkt het allemaal goed te snappen. Ik mag gewoon in mijn bankje gaan zitten en word niet van school gestuurd. Opa zwaait en knipoogt naar me. Dan gaat hij weg.


Als ik kwart over twaalf weer thuiskom, ben ik toch een beetje bang voor wat moeder gaat zeggen. Maar dan zie ik opa zijn fiets staan. Opa zit serieus kijkend aan de keukentafel. Moeder is niet in zo'n beste stemming.

"Die opa van jou," zegt ze me boos aankijkend, "die is niet goed wijs. Om je zomaar van school te halen om naar de dieren te gaan kijken."
"Daar kan dat jong toch niks aan doen? Moet je hem niet boos op ankijken," zegt opa.
"Ik hou niet van die fratsen, pa," zegt ze bozig tegen opa.
"Ja, ik weet ook niet wat me bezielde, maar gezellig was het wel, hè jong," zegt opa opgewekt. “En daarom gaan hij en ik morgen naar de matineevoorstelling. Dat had ik beter meteen kunnen bedenken. stom van mij.” 
Moeder vindt dit belachelijk, maar opa blijft bij zijn voornemen.
“Het gaat in het leven niet altijd zoals jij wit Ans,” zegt hij tegen moeder. “Dus rond een uur of twee ben ik hier morgen en dan wil ik eerst koffie.”
Zwijgend smeert moeder mijn boterhammen, maar ik ga morgen met opa fijn naar het circus! Ik ben van binnen helemaal opgewonden. Ik zou er de hele tijd wel over willen vertellen, en ook dat opa zo goed kan liegen en mij helpt, maar ik voel wel aan dat ik nu beter kan zwijgen. Ik vertel het vanavond wel allemaal aan beer. Wat zal die ervan ophoren!

Salvatore Cocco

1 januari 2016