Translate

04 december 2025

Kerstgeest

Toen onder het rijden de motor plotseling afsloeg en ook de autolichten doofden, liet Gaby Luifer zijn blinkende oldtimer de berm in rollen en kwam tot stilstand. Het was ineens doodstil.
Een paar maal probeerde hij, onderwijl de goden verzoekend, het ding weer aan de praat te krijgen, maar als hij de sleutel omdraaide klonk er zelfs geen klik. Iets met de accu en het stroomcircuit waarschijnlijk. Hij pakte zijn mobiel om de ANWB te bellen. Geen ontvangst. Tuurlijk. Kwaad, vooral op zichzelf omdat hij zo slordig was met dat soort dingen als onderhoud, stapte hij uit en keek om zich heen. De goed geasfalteerde secundaire weg verdeelde als een donker ravijn, zover het oog reikte, het sombere
landschap in twee gelijke helften. Er was geen mens, geen huis, geen licht te zien. Daar stond hij dan, in de avondschemering, verlaten door de goden van de techniek.
“En nu maar bidden om een Samaritaan,” dacht Gaby.
Het was 24 december 2024.
 
Het werd snel koud in de auto: het vroor. Bovendien was er een harde wind komen opzetten, waardoor de stilte was verdwenen. Gaby keek op zijn horloge, maar het was te donker geworden om nog iets te kunnen zien. Hij pakte zijn mobiel en deed het lampje aan, maar nog voordat hij had kunnen kijken hoe laat het was, doofde het licht alweer. Leeg. Hij vloekte. Meteen schoot hem iets te binnen en hij stapte uit. De wind striemde in zijn gezicht. Snel opende Luifer de achterklep, rommelde wat in het gereedschapskoffertje en haalde er een plat rechthoekig voorwerp uit.
“Yes!"
Snel duwde hij de klep weer dicht en zat in no-time weer binnen. Hij rilde even, hield het platte voorwerp iets van zich af en verschoof met de duim de schakelaar. Een flauwe lichtbundel verlichte de wijzerplaat van zijn horloge.
Het was tien over zeven.

Ruim een half uur later was er nog steeds niemand voorbij gekomen. Luifer begon zich af te vragen of het misschien beter was om maar gewoon te gaan lopen. Hij moest bij een huis zien te komen of bij een dorp. En omdat hij niet precies wist waar hij zich bevond, leek het hem beter om dezelfde weg terug te lopen. Hij had maximaal een kwartier op deze weg gereden. Bij een snelheid van 80 kilometer per uur kon hij dus nooit meer dan 20 kilometer hebben afgelegd. Een wandeltocht naar de bewoonde wereld kon dus nooit meer dan vier uur duren. En waar in Nederland kan je nog vier uur recht voor je uit lopen zonder een mens te zien?
Resoluut stapte Gaby uit, sloot de auto af en ging op weg. Ondanks de wind, liep hij stevig door. Uiterlijk rond middernacht zou hij terug zijn in de stad.

Hoe meer Luifer er over na dacht, hoe onwerkelijker zijn situatie werd. Het leek wel of alles zo in scène was gezet. Neem de auto. Ja, het was een oudje, en ja, hij had al een half jaar geleden voor onderhoud naar de garage gemoeten, maar dit had hij nog nooit meegemaakt. En dan nu ineens, hier, op deze weg, die hij niet kende. Hij wist niet eens waar hij fout kon zijn gereden. Luifer keek nog eens goed om zich heen, maar zag behalve de weg nergens enig teken van beschaving. Achter de wolken kwam af en toe gelukkig een heldere maan tevoorschijn. Dan kon hij wat zien. Maar die striemende kou, die drong al snel door zijn modieuze kleding heen.
"Het lijkt verdomme wel zo'n overlevingstocht in de sneeuw," riep Luifer hardop.
En met dat hij uitgesproken had, zag hij kleine vlokjes sneeuw voorbij waaien.
“Godsamme…."
Al snel sneeuwde het harder. Binnen enkele minuten was alles wit. Een korte, harde windstoot stoof de sneeuw voor zijn voeten op. Gaby schrok ervan en even stond hij stil. Het begon nog harder te sneeuwen en harder te waaien. Voorover gebogen liep hij verder.

Met iedere stap die hij maakte, voelde hij zich steeds minder goed en maakte hij zich steeds meer en meer ongerust.
"Misschien zou een rustpauze me goed doen?” dacht hij. 
“Maar wat heb ik er aan als ze me morgen hier zo stijf als een plank aantreffen? Ik moet blijven lopen. Als ik ga zitten, is het met me gebeurd. Ik moet in beweging blijven, letterlijk lopen voor mijn leven.”
Maar de wind en de kou werden steeds scherper voelbaar.
"Dat moet ik vergeten. Daar moet ik niet bij stilstaan. Ik moet blijven lopen. Het kan
nooit lang meer duren. Nee, ik kijk nog niet op mijn horloge. Ik concentreer me op het
lopen."
Maar iedere volgende stap ging moeizamer. Al zijn spieren trokken tegelijk en met kleine elkaar snel opvolgende schokken samen. De kou werd steeds ondraaglijker.

Niet veel later merkte hij op dat hij zelfs niet meer klappertande. Luifer liep ook niet meer, maar schuifelde, zoals een oud versleten mensje zich door de kille gangen van het verzorgingshuis sleept. Alle hoop verloren.
Zijn spieren verstijfden langzaam maar zeker. Zijn neus deed pijn als hij er door ademde. Hij kreeg zijn lippen niet meer op elkaar. Hij probeerde wel, maar het ging niet meer. Nu moest er iets gebeuren, anders zou hij vallen, ondersneeuwen, doodvriezen.
"Het zal toch niet waar zijn dat ik hier nu sterven ga? Dat is toch krankjorum! Dat kan
toch niet!"
Maar de pijn hield aan, nam toe. Al zijn spieren verzuurden en verkrampten. Het was afgelopen. Hij kon geen pas meer maken, struikelde en viel op zijn knieën en opzij. Gaby voelde de pijn van de kou nu tot diep in zijn binnenste en dacht berustend:
"Dat heb ik weer. Doodvriezen, om eeuwig te branden in de hel.”
Even leek het of hij een licht zag naderen, maar het deed hem niets. En toen verloor hij zijn bewustzijn.

Hij schrok wakker en zat opeens rechtop op de bank. Zijn eigen bank, in zijn eigen kamer.
"Goddank," zuchtte hij en wreef met een hand door zijn gezicht.
Een droom. Alles was slechts een verduveld enge droom geweest. Een ijzingwekkende droom. Hij moest in slaap zijn gevallen.
Gaby stond op en liep naar het raam. Het was al donker, maar doordat de hele straat met een dikke laag sneeuw bedekt was, leek het alsof het licht was buiten en de maan een zonnige helderheid bezat. Onwillekeurig keek hij op de klok. Een schok ging door hem heen.
"Vijf voor twaalf? Zo laat al? Hoe heb ik deze Kerstavond dan doorgebracht? Ben ik in
slaap gevallen? Hoe laat was ik thuis?"
Hij kon het zich niet meer herinneren. Hij werd door angst overmand en rende door de hal naar de keuken. Er stonden geen glazen, geen borden. Niets. Vlug liep hij naar de kamer. Geen peukjes in de asbak, geen krant op de bank, geen flessen op tafel. Luifer snelde de hal in, naar de kapstok. Hij voelde in zijn jaszakken. Langzaam haalde hij een plat, rechthoekig voorwerp uit zijn zak. De zaklamp. Het licht….
Het was echt gebeurd. Het was allemaal echt gebeurd. De weg, de auto, de kou, het licht. Maar wie had hem dan naar huis gebracht? Wie had hem gevonden? Wie had hem hier neergelegd?

De klok in de kamer sloeg twaalf uur. Ineens zag Luifer een fel wit licht op de trap voor hem. Het deed gewoon pijn aan zijn ogen. En langzaam werd het licht vager en werden contouren zichtbaar. Een gestalte. Een cape. Een hoef. Een puntstaart. Twee hoorntjes?
Luid hoongelach pijnigde zijn ziel. Hier stond voor hem, de Duivel. Met een stem zoals Luifer zich die altijd had voorgesteld sprak de Gehoornde:
"Je mag Hem wel dankbaar zijn, dat juist vandaag Zijn Zoon is geboren. Iedere andere dag, en je was van Mij geweest.”
De harde, holle lach folterde Gaby's trommelvliezen.
"Vandaag was ik jouw Samaritaan, omdat, ja, ja, het ook voor mij een bijzondere dag is. Maar, kijk uit! Wees gewaarschuwd! Je bent een gemakkelijke prooi."
De Demon vouwde zijn handen en sprak spottend:
"Beter je leven. Wees een goed mens. Help anderen wanneer je maar kunt. En je zult mij nooit meer zien."
Maar toen brulde Hij dreigend:
"Blijf zoals je bent, dan zien wij elkaar snel weer. Bij mij thuis!"
Het lachte en rochelde en kwam hinkend dichterbij. De armen wijd uiteen, de handen met nagels lang en geel als klauwen gekromd. De fel lichtende groene ogen keken Luifer doordringend aan. Luifer stond als vastgenageld stil. Zag, hoe de Duivel dichterbij kwam, hem wilde grijpen. Toen het Monster vlak voor hem stond en hij de hete adem in zijn gezicht voelde en de scherpe geur van zwavel rook, zag hij in
een duizendste van een seconde de vele verkeerde besluiten en foute keuzes die hij in zijn leven had gemaakt en Luifer had spijt. Oprecht spijt.
"Stop," galmde een heldere basstem door de hal.
Satan stond meteen stil en keek bijna angstig omhoog.
"Kom nu. Je chocomel wordt koud, Lucifer."
Het Helse Wezen keek Luifer gnuivend aan en sprak sarcastisch:
"Sorry. De voorstelling is voorbij. Ik had het erg naar mijn zin met je, maar ik moet nu weg. Er is er één jarig. Hoera."
Een felle flits en een schelle sis en weg, leeg was de hal.

Ontsteld en verward wankelde Gaby naar de kamer. Hij voelde zich moe en leeg.
Hij was op, uitgeput. Bij de Kerstboom liet Luifer zich in een fauteuil vallen. Had hij dit nu echt gezien of ...?
Zijn oogleden werder zwaarder en zwaarder. Hij kon zich ineens niets meer van de avond herinneren. Alleen het gevoel was gebleven.
"Het moet anders," mompelde Gaby Luifer nog en viel toen in een diepe slaap, dicht bij het stalletje, met de herders en hun schaapjes, Maria en Jozef, de os en de ezel en het kindeke Jezus, schreiend van de kou.

Salvatore Cocco

30 oktober 2025

De fatbike

Omdat er een brief gepost moest worden - het was eigenlijk geen brief maar een beterschapskaart in een envelop - dacht ik even snel naar de brievenbus te lopen. Vroeger stond er op vrijwel iedere hoek van de straat wel één, maar tegenwoordig mag je blij zijn als er op loopafstand eentje in je wijk staat. Logisch hoor, want ook ik loop er normaal gesproken hooguit één keer per jaar naar toe om er een paar kerstkaarten in kwijt te raken. En dat is eerlijk gezegd ook maar half waar, want als we eens post hebben, geven we dat tijdens het winkelen meestal even snel af bij een Primera. Maar dit keer dus niet. Ik wist waar in onze wijk de brievenbus stond, ik had een brief, het was mild oktoberweer, dus ik kon wel even snel heen en weer lopen.

Het was stil op straat. Blijkbaar was iedereen ergens anders. Ik liep langs een plantsoen met wat speeltoestellen. Een soort binnentuin, met verschillende heuveltjes in het gras om het aanzicht op te leuken en bij regen het overtollige water snel af te kunnen voeren, zodat het er niet zo drassig werd. Er werd niet gespeeld, maar er crosten wel twee jongens van een jaar of 12, zittend op één fatbike, over het gras en de heuveltjes en ze hadden de grootste schik. Na ieder heuveltje wipten ze even van het zadel en dan giegelden ze hard, zoals jongens van die leeftijd nog vaak doen. Ze hadden er schik in!

Achter het keukenraam van een van de aanliggende woningen stond een wat oudere vrouw met een afkeurende blik in haar gelaat de jongens te bekijken. Nou ja, oudere vrouw, ze had mijn leeftijd, schat ik. 

Maar de jongens zagen haar niet. Zij crosten in hun ogen waarschijnlijk keihard over het de heuveltjes. Ze vielen niemand lastig en hielden zelfs rekening met mijn aanwezigheid door andere aanrijroutes te kiezen.

Wellicht juist aangemoedigd door mijn aanwezigheid opende de vrouw ineens het raam en beet de jongens toe: "Hee! Hou daar es mee op! Ga maar ergens anders heen. Jullie horen hier niet met die vetfiets!"

Ze keek mij triomfantelijk aan. De jongens stonden stil met hun fatbike en keken beteuterd in haar richting.

En in fractie van een seconde was ik zelf weer even die jongen van 12, die uit het schuurtje van een in de buurt bekende "dealer" voor 2 gulden en 50 cent een oud, krakkemikkig brommertje had gekocht om mee te crossen. Hoe de "dealer" precies aan die roestige, gammele brommertjes kwam, was niet helemaal duidelijk, maar het zal vast niet allemaal zuivere koffie zijn geweest. De jongens uit de buurt kochten er wel vaker zo'n aftands brommertje om mee te crossen. Dan sprokkelde je met een paar jongens wat geld bij elkaar en gooide je er voor een gulden aan twee taktbenzine in en dan gingen we naar het verlaten veldje waar de gemeente wat heuveltjes had opgeworpen om overheen te racen. Onderweg naar het crossveldje, crosten we met onze brommers natuurlijk ook wel door de straten. Veel te jong en geheel onverzekerd. Niemand die er wat van zei, want we waren, ondanks het lawaai dat de meeste brommers maakten, blijkbaar niemand tot last in die dagen. Maar als De Bie, de wijkagent, je te pakken kreeg, ja, dan was je het haasje. Dan zat je een woensdagmiddag op het bureau. Kreeg je een kinderachtige kleurplaat, die je heel netjes moest inkleuren. Als je echt heel netjes had gekleurd, mocht je naar huis, anders kreeg je er nog een en kon je overnieuw beginnen. Het ergste was echter, je was dan ook je brommer kwijt; die ging direct naar de schroothoop. Er was ook geen enkele ouder, die bij de politie ging klagen over deze onwettige gijzeling en onteigening. Dat was nu eenmaal het risico en dat was dan ook je eigen schuld. Maar dat maakte het juist ook wel weer extra spannend en wij hadden de grootste lol. Nee, er werd ons in die tijd door niemand een strobreed in de weg gelegd om echte jongens te zijn. Bijzonder toch, dat zo'n gedachte in slechts een fractie van een seconde door je heen kan gaan en het gevoel van toen weer helemaal kan terughalen.
 
Ik keek naar de vrouw. De behoefte om het voor de jongens op te nemen, was sterker dan de gedachte: "Niet mee bemoeien." Ik kende die jongens niet. Misschien waren het ook wel vervelende gastjes, maar ik zag dat er nu niet aan af. Dus ter ondersteuning van de jongens riep ik voorzichtig in de richting van vrouw: "Ach mevrouw, ze doen toch niemand kwaad," maar van deze bemoeienis was de dame in kwestie duidelijk niet gediend. 
"Oh, ben jij er zo een," sneerde ze.
"Ze ploegen me anders wel het hele gras om met dat lelijke ding."
Ik keek nog even naar het gras, maar daar was nauwelijks iets aan te zien.
"Ach, dat valt toch wel mee. Kijk dan. Bovendien groeit het vanzelf wel weer aan," zei ik vergoelijkend, maar dat werd niet gewaardeerd door de mevrouw.
"Waar bemoei jij je mee, met je domme hoofd! Jij hoort hier ook niet!" bitste ze.
"Hoe bedoelt u dat, mevrouw?" vroeg ik nu toch wat geïrriteerd.
"Jij woont hier niet eens, want ik ken jou niet!" zei ze rood aanlopend. Ze was nu echt kwaad.
De jongens begonnen het nu amusant te vinden en keken elkaar glimlachend aan. Wat was begonnen als een onnodige vermaning in hun richting, was nu ineens een ferme aanval op een niets vermoedende passant, ik.
"Ik ken u ook niet," zei ik, mijzelf van binnen tot kalmte manend, "en daar ben ik blij om, want u lijkt me nu niet direct de leukste thuis. Maar deze jongens doen helemaal niemand kwaad en u jaagt ze hier onterecht weg. Dus ja, dan zeg ik daar wat van."
Terwijl ik sprak probeerde ze er de hele tijd tussen te komen, maar ik gaf haar geen kans, bleef rustig doorspreken, maar had daardoor ook geen woord verstaan van wat ze had gezegd. Dat werd me pas duidelijk toen ik klaar was met mijn korte preek.
"Je bent een opruier, zo'n werkeloze smerige actievoerder, ga aan het werk en bemoei je met je eigen zaken!" En zo ratelde ze nog even door.
Meewarig keek ik de jongens aan.
"Misschien kunnen jullie beter ergens anders gaan crossen", zei ik rustig, "want tegen deze heks kunnen we niks beginnen."
"Ja, als zij thuis is, is ze altijd zo," zei de jongen die achterop zat. En hij duwde tegen zijn vriendje, die de hint meteen begreep en zachtjes wegreed.
"Dag meneer," riep de achterste jongen nog, terwijl hij zijn hand naar me opstak.
"Ze zijn weg hoor," riep ik naar de vrouw, "Je hebt deze kinderen vakkundig hun pleziertje afgenomen. Ben je nou trots?"
En terwijl ik mijn weg naar de brievenbus vervolgde wierp ze me nog wat verwensingen toe, maar ik liep, geheel tegen mijn natuur, stoïcijns door.

Bij de brievenbus aangekomen, deponeerde ik, nog wel wat opgefokt, de brief in de gleuf met de van toepassing zijnde postcodes en draaide me om om terug te lopen, tot ik me bedacht om even te checken wanneer de bus zou worden geleegd.
Vroeger kon je dat altijd gemakkelijk zien. Er zat zo'n draaischijf op die de postbeambte, na lediging, kon verdraaien, zodat je precies wist waar je aan toe was. Maar nu stond er een vaste tekst op, namelijk "deze bus wordt na 09:00 uur geleegd" en daarboven stond een verdraaibare tekst met in het venster "vrijdag". En het was vandaag inderdaad vrijdag en het was na 9 uur, namelijk half drie in de middag. Maar wat moest ik hier nu uit opmaken? Werd de bus ook op andere dagen na 9:00 uur geleegd of alleen op vrijdagen? En is die dan nu al geledigd en moet mijn brief nog een week op lediging wachten? Ja, de PTT is al lang de PTT niet meer, toch? Wat het ook betekende, ik kon er niks meer aan veranderen. De brief zat immers al in de bus.

Geïrriteerd door de verwarrende en onduidelijke informatie op de brievenbus liep ik dezelfde weg terug naar huis en kwam aldus weer langs het speelplantsoen waar de jongens met hun fatbike hadden gecrost. Ik zag dit keer niemand achter het raam van het huis waar de boze heks woonde. In een opwelling liep ik naar haar voordeur, drukte hard op de bel en rende zo snel ik kon weg, de hoek om en gluurde stiekem om het hoekje naar het huis. De deur ging open, de feeks stak haar hoofd naar buiten, keek naar links, keek naar rechts en smeet de deur vervolgens met kracht dicht.
Nahijgend van de korte, snelle sprint, maar opgetogen en voldaan, wandelde ik door naar huis en nam mij voor dat ik iedere keer als ik een brief ging posten ik bij haar zou gaan belletje lellen. Stomme muts!

Salvatore Cocco