Translate

30 oktober 2025

De fatbike

Omdat er een brief gepost moest worden - het was eigenlijk geen brief maar een beterschapskaart in een envelop - dacht ik even snel naar de brievenbus te lopen. Vroeger stond er op vrijwel iedere hoek van de straat wel één, maar tegenwoordig mag je blij zijn als er op loopafstand eentje in je wijk staat. Logisch hoor, want ook ik loop er normaal gesproken hooguit één keer per jaar naar toe om er een paar kerstkaarten in kwijt te raken. En dat is eerlijk gezegd ook maar half waar, want als we eens post hebben, geven we dat tijdens het winkelen meestal even snel af bij een Primera. Maar dit keer dus niet. Ik wist waar in onze wijk de brievenbus stond, ik had een brief, het was mild oktoberweer, dus ik kon wel even snel heen en weer lopen.

Het was stil op straat. Blijkbaar was iedereen ergens anders. Ik liep langs een plantsoen met wat speeltoestellen. Een soort binnentuin, met verschillende heuveltjes in het gras om het aanzicht op te leuken en bij regen het overtollige water snel af te kunnen voeren, zodat het er niet zo drassig werd. Er werd niet gespeeld, maar er crosten wel twee jongens van een jaar of 12, zittend op één fatbike, over het gras en de heuveltjes en ze hadden de grootste schik. Na ieder heuveltje wipten ze even van het zadel en dan giegelden ze hard, zoals jongens van die leeftijd nog vaak doen. Ze hadden er schik in!

Achter het keukenraam van een van de aanliggende woningen stond een wat oudere vrouw met een afkeurende blik in haar gelaat de jongens te bekijken. Nou ja, oudere vrouw, ze had mijn leeftijd, schat ik. 

Maar de jongens zagen haar niet. Zij crosten in hun ogen waarschijnlijk keihard over het de heuveltjes. Ze vielen niemand lastig en hielden zelfs rekening met mijn aanwezigheid door andere aanrijroutes te kiezen.

Wellicht juist aangemoedigd door mijn aanwezigheid opende de vrouw ineens het raam en beet de jongens toe: "Hee! Hou daar es mee op! Ga maar ergens anders heen. Jullie horen hier niet met die vetfiets!"

Ze keek mij triomfantelijk aan. De jongens stonden stil met hun fatbike en keken beteuterd in haar richting.

En in fractie van een seconde was ik zelf weer even die jongen van 12, die uit het schuurtje van een in de buurt bekende "dealer" voor 2 gulden en 50 cent een oud, krakkemikkig brommertje had gekocht om mee te crossen. Hoe de "dealer" precies aan die roestige, gammele brommertjes kwam, was niet helemaal duidelijk, maar het zal vast niet allemaal zuivere koffie zijn geweest. De jongens uit de buurt kochten er wel vaker zo'n aftands brommertje om mee te crossen. Dan sprokkelde je met een paar jongens wat geld bij elkaar en gooide je er voor een gulden aan twee taktbenzine in en dan gingen we naar het verlaten veldje waar de gemeente wat heuveltjes had opgeworpen om overheen te racen. Onderweg naar het crossveldje, crosten we met onze brommers natuurlijk ook wel door de straten. Veel te jong en geheel onverzekerd. Niemand die er wat van zei, want we waren, ondanks het lawaai dat de meeste brommers maakten, blijkbaar niemand tot last in die dagen. Maar als De Bie, de wijkagent, je te pakken kreeg, ja, dan was je het haasje. Dan zat je een woensdagmiddag op het bureau. Kreeg je een kinderachtige kleurplaat, die je heel netjes moest inkleuren. Als je echt heel netjes had gekleurd, mocht je naar huis, anders kreeg je er nog een en kon je overnieuw beginnen. Het ergste was echter, je was dan ook je brommer kwijt; die ging direct naar de schroothoop. Er was ook geen enkele ouder, die bij de politie ging klagen over deze onwettige gijzeling en onteigening. Dat was nu eenmaal het risico en dat was dan ook je eigen schuld. Maar dat maakte het juist ook wel weer extra spannend en wij hadden de grootste lol. Nee, er werd ons in die tijd door niemand een strobreed in de weg gelegd om echte jongens te zijn. Bijzonder toch, dat zo'n gedachte in slechts een fractie van een seconde door je heen kan gaan en het gevoel van toen weer helemaal kan terughalen.
 
Ik keek naar de vrouw. De behoefte om het voor de jongens op te nemen, was sterker dan de gedachte: "Niet mee bemoeien." Ik kende die jongens niet. Misschien waren het ook wel vervelende gastjes, maar ik zag dat er nu niet aan af. Dus ter ondersteuning van de jongens riep ik voorzichtig in de richting van vrouw: "Ach mevrouw, ze doen toch niemand kwaad," maar van deze bemoeienis was de dame in kwestie duidelijk niet gediend. 
"Oh, ben jij er zo een," sneerde ze.
"Ze ploegen me anders wel het hele gras om met dat lelijke ding."
Ik keek nog even naar het gras, maar daar was nauwelijks iets aan te zien.
"Ach, dat valt toch wel mee. Kijk dan. Bovendien groeit het vanzelf wel weer aan," zei ik vergoelijkend, maar dat werd niet gewaardeerd door de mevrouw.
"Waar bemoei jij je mee, met je domme hoofd! Jij hoort hier ook niet!" bitste ze.
"Hoe bedoelt u dat, mevrouw?" vroeg ik nu toch wat geïrriteerd.
"Jij woont hier niet eens, want ik ken jou niet!" zei ze rood aanlopend. Ze was nu echt kwaad.
De jongens begonnen het nu amusant te vinden en keken elkaar glimlachend aan. Wat was begonnen als een onnodige vermaning in hun richting, was nu ineens een ferme aanval op een niets vermoedende passant, ik.
"Ik ken u ook niet," zei ik, mijzelf van binnen tot kalmte manend, "en daar ben ik blij om, want u lijkt me nu niet direct de leukste thuis. Maar deze jongens doen helemaal niemand kwaad en u jaagt ze hier onterecht weg. Dus ja, dan zeg ik daar wat van."
Terwijl ik sprak probeerde ze er de hele tijd tussen te komen, maar ik gaf haar geen kans, bleef rustig doorspreken, maar had daardoor ook geen woord verstaan van wat ze had gezegd. Dat werd me pas duidelijk toen ik klaar was met mijn korte preek.
"Je bent een opruier, zo'n werkeloze smerige actievoerder, ga aan het werk en bemoei je met je eigen zaken!" En zo ratelde ze nog even door.
Meewarig keek ik de jongens aan.
"Misschien kunnen jullie beter ergens anders gaan crossen", zei ik rustig, "want tegen deze heks kunnen we niks beginnen."
"Ja, als zij thuis is, is ze altijd zo," zei de jongen die achterop zat. En hij duwde tegen zijn vriendje, die de hint meteen begreep en zachtjes wegreed.
"Dag meneer," riep de achterste jongen nog, terwijl hij zijn hand naar me opstak.
"Ze zijn weg hoor," riep ik naar de vrouw, "Je hebt deze kinderen vakkundig hun pleziertje afgenomen. Ben je nou trots?"
En terwijl ik mijn weg naar de brievenbus vervolgde wierp ze me nog wat verwensingen toe, maar ik liep, geheel tegen mijn natuur, stoïcijns door.

Bij de brievenbus aangekomen, deponeerde ik, nog wel wat opgefokt, de brief in de gleuf met de van toepassing zijnde postcodes en draaide me om om terug te lopen, tot ik me bedacht om even te checken wanneer de bus zou worden geleegd.
Vroeger kon je dat altijd gemakkelijk zien. Er zat zo'n draaischijf op die de postbeambte, na lediging, kon verdraaien, zodat je precies wist waar je aan toe was. Maar nu stond er een vaste tekst op, namelijk "deze bus wordt na 09:00 uur geleegd" en daarboven stond een verdraaibare tekst met in het venster "vrijdag". En het was vandaag inderdaad vrijdag en het was na 9 uur, namelijk half drie in de middag. Maar wat moest ik hier nu uit opmaken? Werd de bus ook op andere dagen na 9:00 uur geleegd of alleen op vrijdagen? En is die dan nu al geledigd en moet mijn brief nog een week op lediging wachten? Ja, de PTT is al lang de PTT niet meer, toch? Wat het ook betekende, ik kon er niks meer aan veranderen. De brief zat immers al in de bus.

Geïrriteerd door de verwarrende en onduidelijke informatie op de brievenbus liep ik dezelfde weg terug naar huis en kwam aldus weer langs het speelplantsoen waar de jongens met hun fatbike hadden gecrost. Ik zag dit keer niemand achter het raam van het huis waar de boze heks woonde. In een opwelling liep ik naar haar voordeur, drukte hard op de bel en rende zo snel ik kon weg, de hoek om en gluurde stiekem om het hoekje naar het huis. De deur ging open, de feeks stak haar hoofd naar buiten, keek naar links, keek naar rechts en smeet de deur vervolgens met kracht dicht.
Nahijgend van de korte, snelle sprint, maar opgetogen en voldaan, wandelde ik door naar huis en nam mij voor dat ik iedere keer als ik een brief ging posten ik bij haar zou gaan belletje lellen. Stomme muts!

Salvatore Cocco

13 januari 2024

Kliekjesdag


Het was tweede kerstdag tweeduizend drieëntwintig. Ik weet het nog zo goed, de agenda die was leeg. En dat was uitzonderlijk, want in de weken daaraan voorafgaand was het leven een aaneenschakeling van verplichtingen, gedoe en andere onverwachte ontwikkelingen geweest. Druk druk druk dus. Maar op die tweede kerstdag tweeduizend drieëntwintig stond er niets, maar dan ook helemaal niets in de agenda. Niemand zou komen, niemand zou nog even bellen en we hoefden ook nergens heen. We hoefden zelfs niet te koken, want van eerste kerstdag, toen we de hele familie op bezoek hadden, was er ruim voldoende over om onze magen mee te vullen. Tweede kerstdag, kliekjes dag. Heerlijk!

Ik kreeg bijkans een hartverzakking toen 's ochtends, net even na tienen, de deurbel schalde. Ik was nog gekleed in een badjas met daaronder de beperkte kleding waarin ik de nacht had doorgebracht en ook mijn haar stond nog in de slaapstand, terwijl mijn vaste huisgenote in de badkamer net was begonnen de vorige dag en nacht van zich af te wassen.
Een hartgrondig vloek ontsnapte aan mijn lippen. Wat nu dan toch weer! Voorzichtig opende ik de deur naar de hal. Achter het matglas van de voordeur zag ik twee kleine, donkere gestalten. Wie kunnen dat nou zijn?
Boven, in de badkamer, zo hoorde ik later, probeerde mijn vaste huisgenote, geschrokken, om door het badkamerraam in een hoek over het afdakje boven onze deur heen te kijken, hopend zo een glimp op te vangen van de onverlaten die bij ons hadden durven aanbellen, maar dat lukte natuurlijk niet.  Dus staakte zij haar geschrob en luisterde ingespannen of zij op deze wijze kon vaststellen wie deze snoodaards waren. Maar ook dat lukte niet goed, zo bleek later.
Voorzichtig opende ik de voordeur deur en keek door een kier om het hoekje. Ik keek recht in het gezicht van een vrolijk ogende jongeman met een badge aan een koordje om zijn nek en hij zei, naar mij toe buigend: "Sorry dat ik stoor, maar in deze moeilijke tij...."
Ik gaf hem niet de gelegenheid om zijn zin af te maken. Voor mij was het nog veel té vroeg om een fatsoenlijk gesprek te beginnen met een vreemde, laat staan dat het moest gaan over een onderwerp dat ik niet had uitgekozen.
"Welke gek belt er nou op tweede kerstdag om 10 uur bij wildvreemde mensen aan?"
Mijn vraag was natuurlijk retorisch bedoeld, maar de jongeman antwoordde opgewekt:
"Ik! Want ik zou u graag even spreken," ging de jongeman onverstoord verder, "over de mensen die in deze zware tijden amper het hoofd boven water kunnen houden."
"Maar dat gaan wij niet doen!" zei ik, niet meteen heel bozig, maar wel ... gedecideerd.
"Voor alles is een tijd en plek," ging ik verder, "en dit is noch de tijd noch de plek om het daarover met mij te hebben, dus tot ziens!"
Ik maakte nog een soort van vriendelijk knikje en aanstalten om de deur te sluiten.
"Maar Kerst is toch júíst de tijd?" wierp de jongeman nog snel naar binnen.
Ik opende de deur weer iets verder. Op de een of andere manier zat er in mijn systeem blijkbaar iets waardoor ik het niet netjes vond om de deur nu zomaar ineens dicht te doen. Een soort ongepast fatsoen. Maar van binnen kookte ik.
"Misschien begreep u mij niet, maar ik - wil - niet - met - u - praten!"
"Maar meneer...."
"Niks meneer", zei ik zwaar geïrriteerd door zijn vasthoudendheid, "Ik geef net aan dat ik geen zin heb in een gesprek. Voor mij betekent kerst vooral rust en tijd voor jezelf. Dus donderop met je praatjes! Tot ziens!" en ik gooide de deur nu met kracht dicht. Hoe krachtig? Nou, als de jongeman, in een opwelling of aangeleerd, op het laatste moment had besloten zijn hand of voet tussen de deur te steken, had deze er op chirurgische wijze weer aangezet moeten worden.

Mopperend liep ik de kamer weer in, me realiserend dat ik de tweede gestalte, die ik door het matglas wel had opgemerkt, niet eens had gezien, toen wederom de deurbel schalde. Het zal toch niet waar zijn! Hij zal toch niet gewoon nóg een keer aangebeld hebben. De brutaliteit!
Ik draaide me om en trok woest de deur open.
Daar stond een jongedame met een boek ik haar handen. De tweede gestalte! Ik herpakte me enigszins en zei niet geheel onbeheerst: "En wie bent u dan wel?"
"Ik ben Annelies Jansen en zou graag...."
"Wat het ook is dat je graag doet," zei ik haar scherp onderbrekend, "je zal het zonder mij moeten doen. Zijn jullie niet goed bij je hoofd of zo? Precies zoals ik ook al tegen de naast je dreutelende collega daar heb gezegd, dat je wil praten, prima, maar niet met mij! Dus nogmaals en voor de laatste keer, tot ziens!" en wederom gooide ik de deur voor hun neus dicht om mijn woorden kracht bij te zetten.
Zonder ook maar enig moment te aarzelen opende ik de meterkast en zette de schakelaar van de deurbel op uit. Die zou vandaag niet meer gaan.

Ik was echter nog niet in de kamer of daar werd op de deur geklopt, zacht geklopt, hard geklopt.
Weer liep ik naar de deur, mezelf bezwerend toch vooral rustig te blijven nu, en deed open. En ja hoor, daar stond de jongedame weer, met naast haar de jongeman. Hij keek een stuk minder vrolijk. Zij begon meteen te praten. Haar stem klonk geïrriteerd en hooghartig.
"Dit kan dus niet wat u doet?"
"Nou, dat kan dus wel", sprak ik rustig, "want ik heb het net gedaan. Dus het kan."
Ze wilde meteen reageren, maar ik was sneller.
"Ik zit rustig in de kamer, jullie bellen ongevraagd bij mij aan, ik zeg dat ik geen interesse heb, maar jullie beiden drijven door en dringen zich aan mij op. Ik heb daar helemaal geen zin in, dus ik sluit nu rustig de deur en als u nog eens belt of klopt, klaag ik u aan wegens stalken en huisvredebreuk. Ik wil u niet! Tot ziens! Of nee, niet tot ziens, maar tot nooit weer ziens! Duidelijk? Fijn!"
Ze haalde adem om nog wat te zeggen, maar ik sloot de deur en ging met een sterk verhoogde hartslag, dat dan weer wel, op de bank zitten om tot rust te komen.

"Is het klaar?" hoorde ik van boven.
"Ja, dat denk ik wel," riep ik terug.
"Wat waren het het voor mensen?" werd er van boven gevraagd.
"Geen idee. Een jongeman en dito vrouw."
"Wat kwamen ze doen?"
"Geen idee."
"Waren het Jehova Getuigen?"
"Geen idee, zeg ik toch!"
Ik stond op en ging onderaan de trap staan om zo het "gesprek" beter te kunnen voeren.
"Heb je dat niet gevraagd?"
"Nee."
"Oh, ik zou het wel hebben gevraagd."
"Dan had je naar beneden moeten rennen om de deur open te doen."
"Maar jij weet dus niet wat ze kwamen doen?"
"Nee. Ja, praten, maar daar had ik dus geen zin in."
"Maar je weet niet waarover?"
"Nee! Of ze nou een geloof, een verzekering, een energiecontract, een krant of voor mijn part een goed doel komen aansmeren, ik wil die kliek niet aan mijn deur en al helemaal niet op tweede kerstdag. Over en uit!"
"Nou, ik had het anders wel willen weten."
"Nou, ik niet!" riep ik naar boven.
"Maar ik begrijp ze eigenlijk wel."
"Jij begrijpt ze wel," verzuchtte ik.
"Ja, want op tweede kerstdag zijn toch veel mensen thuis en doordeweeks bellen ze vaak voor niks aan."
"Daarom heb ik liever dat ze doordeweeks hun "belangrijke" werk doen, net als alle andere normale mensen."
"Tja, en dan komen ze rond etenstijd, da's ook niet fijn. Bovendien werkt lang niet iedereen alleen maar doordeweeks. Dat slaat dus nergens op."
"Mmm. Dat is ook weer zo. Nou eh, ik ga koffie nemen hoor," zei ik om een eind te maken aan het gesprek.
"Ja, dan ga ik door met me op te kalefateren."
"Fijn!"

Ik liep naar de keuken en zag door het keukenraam de twee jonge mensen aan de overkant van de straat lopen. Ze waren druk met elkaar in gesprek. Waar zouden ze het over hebben? En ergens had ik spijt dat ik me er zo door had laten opfokken. Het was toch allemaal veel simpeler geweest, als ik even een minuutje had geluisterd en vervolgens het stel vriendelijk had afgepoeierd. Maar nee, ik moest weer eens ontploffen. En dat op tweede kerstdag tweeduizend drieëntwintig, een dag van vrede op aarde. Kliekjesdag.