Translate

08 januari 2016

Heil en zegen

Voor de tweede keer die nacht legde hij het boek weg en knipte het licht uit. Daar lag hij dan, te liggen, terwijl hij eigenlijk moest plassen. Maar hij was te moe, of te lui dat kan het ook geweest zijn, om uit bed te gaan en op de wc een plas te doen. De aandrang werd echter steeds heftiger, hoe meer hij eraan dacht. Wat kent het leven toch een groot aantal ongemakken, dacht hij zuchtend en stapte uit bed. Hij overbrugde snel de twee meter naar de badkamer met wc en ontspande. De aandrang was terecht geweest. Er was flink wat te lozen. Waar kwam dat nu ineens vandaan? Zoveel had hij toch niet gedronken? Bovendien was hij voor het naar bed gaan ook al geweest. Het kwam hem voor dat zijn nieren hem bij tijd en wijle een loer draaiden door op hoogst ongelukkige momenten plotseling en vol overgave aan het filteren te slaan. Terug in bed was de moeheid weer totaal verdwenen. Als hij pen en papier bij de hand had gehad, had hij dit voorval mooi kunnen noteren en wellicht omwerken tot een verhaal, maar hij had geen pen en papier bij de hand, dus pakte hij voor de derde keer die nacht het boek, knipte het licht aan en las. Hij las en las en las de woorden als afzonderlijke eenheden, zonder een zinsverband te ontdekken. Hij wilde het stuk opnieuw lezen, maar zijn ogen waren even dicht geweest, dus hij moest zoeken waar het begin ook weer was. Ja, daar! Hij las weer en las en las, maar wat hij las drong niet tot hem door. Hij legde andermaal het boek weg, deed de lamp uit en viel, na wat gedraai, eindelijk in slaap. Toen even later de wekker ging, voelde hij zich alles behalve uitgeslapen.

Als hij vroeger, als kind, nog op de basisschool gezeten, na een vakantie weer moest beginnen, voelde hij zich altijd een beetje week in maagstreek. Een onprettig gevoel van onbehagen. Een mengeling van onwil en onrust. Angst bijna. Dat gevoel was hem bij het ouder worden altijd trouw gebleven. Zelfs nu hij de veertig reeds ruim was gepasseerd, overviel hem na een vakantie nog altijd diezelfde onplezierige staat van zijn. Mannen blijven kinderen, hoorde je vrouwen weleens zeggen, maar wat hem betrof had dat in dit geval niet gehoeven. Hierin had hij best volwassen willen worden. Gelukkig bleken weekenden te kort voor het verkrijgen van deze rare spanning. Stel je voor, dan was hij toch echt met werken gestopt en gaan leven van de voedselbank, waar je naar het scheen nog best een aardige belegde boterham kon verwerven.

De beste wensen en gelukkige nieuwjaren vlogen je om de oren op zo'n eerste werkdag in het nieuwe jaar alsmede de hiermee gepaard gaande vrouwenlippen, zowel gewenste als ongewenste. Soms lukte het door stevig in de hand te knijpen en de arm stijf te houden iemand op zodanige afstand te houden dat de wens beperkt bleef tot woorden. Niet zelden echter trok zo'n vrouwspersoon je ongewild naar zich toe, het antwoord op de door henzelf gestelde vraag 'Gaan we zoenen?' niet afwachtend. Op zo'n dag als vandaag was hij eens te meer blij zelf geen vrouw te zijn. Die hadden immers zowel mannen- als vrouwenlippen te ontwijken. Gelukkig waren wij in onze moderne westerse cultuur ertoe overgegaan de mannenzoen geheel te verbannen. Hoewel, de laatste jaren was de mannenzoen aan een door hem met argusogen aanschouwde opmars bezig. Als de islamisering hieraan debet was geweest, zou hij Wilders zijn gaan stemmen. Het was echter eerder een nieuw soort populistisch 'zie mij nou eens doen wat eigenlijk niet hoort maar ik wel durf'. Hij troostte zich met de gedachte dat, als mannenzoenen, om deze reden, steeds vaker werden uitgedeeld en derhalve als meer algemeen zouden worden geaccepteerd, daarmee de reden om ze nog langer uit te delen, vanzelf zou vervallen. Immers, wat normaal is, is niet bijzonder, dus dan moest je als moderne, hippe knul weer iets nieuws verzinnen. Een enorme baard laten staan bijvoorbeeld.

Ofschoon het hele bedrijf rond Kerst en Nieuwjaar veertien dagen dicht was geweest, bleken er, aan de hoeveelheid in die periode ontvangen interne e-mails te zien, steeds meer collega's die hun "drukke" werkzaamheden blijkbaar als excuus gebruikten om aan de familieverplichtingen te ontsnappen. Of het waren gewoon uitslovers, hielenlikkers, die een wit voetje wilden halen bij de baas, scoren. Deze ontembare werklust zou tegen het eind van jaar, als de bonussen weer werden verdeeld, al lang door hun bazen vergeten zijn, waarmee hun zogenaamde ijver totaal zin- en nutteloos zou blijken. Sukkels! Zijn vrouw had trouwens liever niet dat hij het woord sukkels met grote regelmaat en te pas en te onpas op alles en iedereen van toepassing verklaarde. Misschien was het geen slecht goed voornemen in haar aanwezigheid minder sukkels aan te wijzen, ook al waren ze er uiteraard wel en juist steeds vaker en meer. Toch wilde hij ook zelf dit woord langzaamaan uit zijn woordenschat verbannen. Misschien moest hij op zoek naar een in de oren van anderen minder bezwaarlijke variant. Idioot, wellicht? Of prutser? Nou, hij zou nog wel zien.

"Het nieuwe jaar begint alweer goed hè?"
Collega Fransen kwam binnen lopen, altijd in staat om de stemming eruit te halen.
"Zeker," reageerde hij lauw zonder van zijn beeldscherm op te kijken. Hij had geleerd dat het onverstandig was collega Fransen ook maar enige sjoege te geven. De minste of geringste aanleiding werd door Fransen met beide handen gretig aangegrepen om zijn opmerkelijke en soms ronduit stuitende maar altijd stompzinnige mening over je uit te gieten.
"Ik doel natuurlijk op die situatie met Iraan," stelde Fransen en vanuit een ooghoek zag hij hoe deze in zijn praathouding ging staan, de voeten zo'n halve meter uit elkaar en de handen op de rug. Dit zou nog weleens lastig kunnen worden. Een op het oog onschuldig en fatsoenshalve uitgesproken woord kon door Jansen al worden opgevat als een niet mis te verstane aanmoediging eens flink van wal te steken.
"Iran," sprak hij toonloos en keek nog wat dieper in het lichtgevende glaasje.
"Iraan ja," declameerde Fransen zelfverzekerd.
"Nee, Iran. Jij zegt Iraan, maar het is Iran," zei hij betweterig, nog steeds gebiologeerd naar het scherm kijkend.
"Nou ja, je weet wat ik bedoel," zei Fransen. Er klonk nu toch onzekerheid door in zijn stem. Mooi!
"Precies. En daarom ga ik nu door met mijn mail."
"Eh, ja,” stamelde Fransen enigszins van zijn stuk, “dan zie ik je vanmiddag wel op de receptie.”
 “Mja," mompelde hij ongeïnteresseerd en weg was Fransen.

De nieuwjaarsreceptie. Als hij ergens tegen opzag dan was het wel de nieuwjaarsreceptie. Dan staat de hele hal vol met vrijwel allemaal types zoals Fransen gemaakt geïnteresseerd te luisteren naar ieder jaar weer dezelfde speech van de voorzitter van de raad van bestuur die hij vanaf de trap naar de directiekamers vrijwel onverstaanbaar over zijn ondergeschikten uitstort. Wat een feest. Vervolgens verdringen de carrièrejagers zich om de aanwezige bestuurs- en directieleden, en onderhouden de Fransen van deze wereld zich door het met elkaar delen van uit de krant opgepikte maar als persoonlijke bevindingen gepresenteerde inzichten over je kan het zo gek niet bedenken. Dit alles, uiteraard, met in de ene hand een rood wijntje en in de andere een nog veel te hete, maar niet geweigerde bitterbal van de Macro. De nieuwjaarsreceptie. Wat een feest!

In zijn late lunchpauze maakte hij een korte wandeling langs de rivier om aldus de kans collega’s te ontmoeten verder te verkleinen. Niet dat hij een hekel had aan zijn collega’s. Hij had aan weinig mensen een hekel. De meeste collega’s met wie hij samenwerkte waren vriendelijk en voorkomend en een paar daarvan waren hem zelfs dierbaar. Maar het was een groot bedrijf. En al die mensen, ook van andere teams en afdelingen, programma’s en projecten, die interesseerden hem niet. Hij kende ze van gezicht, van naam soms, maar dat was het dan. Hij kende ze net als de mensen die ’s ochtends op dezelfde tijd bij de bushalte stonden of op dezelfde tijd hun boodschappen deden bij de buurtsuper. Niet dus. Waarom zou hij hen dan de hand moeten schudden en veel heil en zegen toewensen? Daar voelde hij geen enkele behoefte toe. 

Het was nog pas drie uur in de middag of er kwam reeds een flinke uitstroom op gang van mensen die in de hal vooraan wilden staan, mooi in het zicht van de voorzitter van de raad van bestuur. De receptie begon echter pas om half vier, en zelfs vanuit de verste hoek van het bedrijf stond je na maximaal tien minuten kuieren al in de hal. Misschien was zijn gebrek aan ambitie juist het probleem. Hij had geen zin om vooraan te staan. Hij stond liever rustig achteraan, dan dringend vooraan in de rij. Bovendien was meestal ook de bar ergens achteraan gesitueerd. Een bijkomend voordeel.

De receptie liep niet zoals hij had verwacht. De voorzitter van de raad van bestuur had wegens voor het toegestroomde personeel verborgen gehouden redenen op het laatste moment moeten afzeggen. (Later zou blijken dat deze in gesprek met de banken had geprobeerd een aanstaand faillissement af te wenden. Nog geen twee maanden later stonden ze allemaal op straat. Dat alles was op dat moment echter nog bij geen van de personeelsleden bekend.) Het was nu de directeur personeelszaken die een praatje hield. Hij prees vooral de raad van bestuur en de directie. Hoe goed deze in economisch barre tijden in staat waren geweest het hoofd boven water te houden en hadden afgezien van forse, welverdiende bonussen waar deze elders nog ruim werden uitgedeeld. Uit ervaring sprekend had, zo meende de directeur personeelszaken met zijn ondergeschikten te moeten delen, hij nooit eerder in zijn rijke loopbaan zo’n toewijding van bestuurders ervaren noch gezien, als hier. Met geen woord sprak hij over de inzet van het overige personeel. Terwijl de directeur personeelszaken na zijn speech een matig applaus ten deel viel werd achterin de hal onder veel gejuich de bar geopend. Het zou hem niet verbazen als de directeur personeelszaken dit gejuich als voor hem bedoeld zou hebben opgevat. Sukkel. Oh nee, domoor!

Het lukte hem al na één bitterbal ongezien aan het mooiste moment van de eerste werkdag te beginnen: de thuisreis! De eerste werkdag was, althans voor hem, aan een mooi vroegtijdig eind gekomen. Morgen zou hij niet langer worden getrakteerd op plichtmatig uitgesproken gelukwensen en geveinsde hoe-was-je-vakantie interesse. Wat een heil en zegen!

Salvatore Cocco
8 januari 2016