Translate

10 januari 2016

Afslag gemist

Onderweg van Amsterdam naar Den Helder, om redenen die er voor dit verhaal verder niet toe doen, miste ik vanwege een defecte TomTom ergens een afslag en raakte van de route. Denkend dat ik, net als de ijdele collega die met de BN-ers uit Blaricum overal in Nederland feestjes viert, ook zonder digitale reisleider de weg wel zou terugvinden, reed ik over smalle binnenwegen de, naar mijn idee althans, goede kant op. Dat bleek een forse overschatting van mijn eigen richtingsgevoel en zo kwam ik na enige tijd - ik meen dat het ergens begin mei was, maar het kan ook wat later zijn geweest - ongepland en ongewild terecht in het West-Friese dorpje Rekelt. Ik parkeerde mijn auto bij de kerk en ging op zoek naar een winkel waar ze analoge wegenkaarten zouden verkopen, omdat ik niet naar de bekende weg wilde vragen. Ja inderdaad, te ijdel. Ik kon amper aan mijzelf bekennen te zijn verdwaald, laat staan dat ik het aan een ander wilde laten weten, zelfs al wist ik zeker dat ik de mensen hier in dit dorp nooit meer zou weerzien, want al is Rekelt nog van een aanzienlijke omvang voor een dorp, er is niets wat je zou kunnen doen besluiten er nog eens terug te keren. Tenminste….

Rondom de kerk met zijn kerkhof en plein waren een flink aantal winkeltjes van zeer uiteenlopende aard te vinden. Dat klinkt, als ik het zo opschrijf, misschien best nog aantrekkelijk, maar het hele dorp straalde, in weerwil van de uitbundig schijnende zon, een intense naoorlogse treurigheid uit. Het was juist daarom, dat ik werd aangetrokken door de gevel waarop in grote gele letters "Kaas is Kaas" stond geschilderd. Het zal je niet verbazen dat ik daar een kaaswinkel vermoedde waar een oud kaasboertje op klompen lokaal geproduceerde kazen aan de man bracht. Niets, bleek echter minder waar.

Ofschoon kaas mij niet op weg zou helpen, voerden de in deze grauwe wereld opvallend vrolijk gele letters “Kaas is Kaas” op mij een bijzonder sterke aantrekkingskracht uit. Ik zou er op z’n minst kunnen vragen of er in dit droef stemmende dorp überhaupt zoiets als wegenkaarten verkrijgbaar waren. Dus liep ik doelgericht op de gele letters af. Mijn doelgerichtheid was van een zodanige intensiteit, dat ik de van links naderende bejaarde fietser niet zag aankomen. Voor ik in de gaten had wat er gebeurd was, stond zijn voorwiel al tussen mijn benen en wierp het mannetje onverstaanbare klanken in mijn richting waarvan echter uit alles kon worden opgemaakt, dat de bejaarde geen enkel begrip kon opbrengen voor de onoplettendheid van deze vreemdeling. Terwijl de oude man zwierig en zonder enige moeite snel weer opstapte en doorfietste - er was blijkbaar niets anders beschadigd dan zijn vertrouwen in de gehele mensheid - bekeek ik met lede ogen de nu met vet besmeurde binnenkanten van mijn broekspijpen. Dat kreeg ik er waarschijnlijk nooit meer uit.

Opnieuw herpakte ik mij en liep, toch iets minder kordaat dan voorheen, op “Kaas is Kaas” af. Dichterbij komend, waardoor langzaam steeds meer inhoud van de etalage van “Kaas is Kaas” aan mij werd prijsgegeven, bekroop mij het gevoel in een verhaal van Lewis Carroll te zijn beland, een soort verlaat derde vervolg op “Alice in Wonderland”, geheten “Hendrik in Foppenburg”. Niets, maar dan ook niets van wat ik in de etalage zag had met kaas te maken, zelfs in de verste verte niet! Ik zag schroevendraaiers, mokken, plastic bakken, kunstbloemen, cans met motorolie, boeken, perssinaasappelen, zwembandjes en een gitaar op de voorgrond en daarachter hingen zomerjurkjes, theedoeken, fotolijstjes en schilderijtjes en een koekoeksklok. Een ouderwetse bel met klepel aan een veer kondigde mijn entree aan. Ik sloot de deur achter mij en zag iets wat zich nog het best laat omschrijven met het woord “zooi”. Vele stellingen en stapels, smalle paden, volgepropte warboel, met dozen en bakken en rekken en dingen en spullen, hangend, staand, liggend en daartussen manoeuvrerend een opgewekte zestiger in jarentachtig kledij die mij met de armen gespreid en met hoge hese stem blij toewierp: “Dus je hebt me gevonden! Welkom!”

Een halfuur later verliet ik breed lachend en heftig zwaaiend, met een schone broek en een wegenkaart, deze bijzondere winkel en zijn al evenzeer bijzondere eigenaar om vervolgens verrassend snel weer op de juiste weg te belanden. Het deprimerende dorp Rekelt, waar zelfs de zon geen vat op leek te hebben, waar je nog niet dood gevonden wilde worden of het moest zijn in de winkel "Kaas is Kaas". Nooit zal ik in staat zijn om met de beperktheid van de mij tot beschikking staande woorden precies duidelijk te maken hoe dat kleine half uurtje in de winkel is verlopen. Maar ik zal, ter eer en meerdere glorie van "Kaas is Kaas", nu toch een poging wagen.

Hoewel er van het mannetje geen enkele dreiging uitging, voelde ik toch een soort van ongemak toen hij met gespreide armen dichterbij kwam na het emotioneel uitgesproken "je hebt me gevonden". Wat bedoelde hij daarmee? Bovendien, zo dient men zich te realiseren, stond ik daar met de rug tegen de door mijzelf gesloten enig mogelijke vluchtroute.
"Haha," lachte het mannetje vrolijk en liet zijn armen zakken, "ik zie de vertwijfeling al in uw ogen. Geen nood broeder, zo begroet ik iedere vreemdeling. Een pleziertje, dat ik me niet graag laat ontnemen, haha."
Ik ontspande en glimlachte voorzichtig met hem mee.
"Aan de binnenkant van uw broek te zien, hebt u al kennis gemaakt met Frits Fiets, haha. Het lukt hem toch steeds weer om bij iedere verdwaalde toerist zijn wiel tussen de bennen te steken.”
Samen keken we tussen mijn benen, ik treurig, hij lachend.
“Frits zei laatst tegen me, dat ie ‘m tussen meer benen gestoken had, dan wie dan ook. Ik hoop dat ie z’n voorwiel bedoelde hahaha.”
Zijn lach ging over in een schrikbarend gekuch.
“Niks aan de hand,” zei het mannetje, nog wat nahoestend, reagerend op mijn zorgelijke blijk.
“Ik knijp er echt niet tussenuit, u met de ellende achterlatend. Hoewel, dat zou wel een goeie streek zijn zeg,” en hij hoestte er nog een paar haha’s uit.
“Maar beste man, zoals gezegd, welkom bij “Kaas is Kaas”. Wat kan ik voor u doen?”
Ik wilde vragen of hij misschien ook een wegenkaart had, maar voordat ik goed en wel adem had gehaald begon hij zelf alweer te praten.
“Als u trouwens komt voor kaas, moet ik u teleurstellen. Ik heb geen kaas. Ik heb wel zo’n beetje al het andere, maar geen kaas. Zoekt u een op afstand bestuurbare helikopter? Daar achterin hangt ie. Of een leuke ouderwetse koektrommel? Hier links ergens. Ja, ik heb eigenlijk alles, behalve kaas. Kaas lever ik niet. Of ja, toch wel, als ik u mijn vrijgezelle dochter zou aanbieden, hahaha. Ja, die snapt u niet hè? Ik zie u kijken, wat bedoelt die ouwe? U bent tenslotte niet van hier, dus u kunt dat ook niet weten. En waarschijnlijk vraagt u zich toch al de hele tijd af waarom deze winkel "Kaas is kaas" heet. Terwijl hier alles behalve toch kaas te koop is. Heb ik gelijk of heb ik gelijk?”
De man zat duidelijk niet om antwoorden verlegen, want ik hoefde maar te mmm-en of hij ging alweer verder.
“Dat vind ik nou het mooist hè. Mensen in verwarring brengen, snapt u wel? Daar beleef ik plezier an. Ik ben er niet geliefd mee geworden in dit dorp, maar ja, in een dorp met enkelt saaineuzen wordt zelfs een zonnestraaltje niet gewaardeerd haha.”
Hij haalde adem en ik maakte van die kleine stilte handig gebruik door te vragen:
“Ik zoek eigenlijk een wegenkaart. Hebt u die?”
Het mannetje keek mij nu een beetje beteuterd aan. Zou ik nu juist dàt gevraagd hebben wat hij niet had.
“Natuurlijk heb ik een wegenkaart, ergens. Maar hebt u haast? Dat is de vraag.”
“Nou, haast, nee dat niet direct, maar….”
“Ik doe u een voorstel. Trek die broek uit!”
Mijn blik deed het mannetje direct in een lachstuip schieten. Toen hij was bijgekomen zei hij nog half hoestend:
“Even serieus. U kan u met zo’n smerige broek toch nergens fatsoenlijk vertonen. Toch? Nou dan. Mijn dochter heeft dat ding binnen 20 minuten spic en span voor u gereinigd. Drinken wij ondertussen een kop koffie, vertel ik u waarom dit winkeltje “Kaas is Kaas” heet en kan u daarna met een schone broek en een wegenkaart lachend dit pand verlaten. Goed voorstel toch, dus loop maar even mee bij die etalage vandaan, haha.”
En daar liep hij al. Twijfelend of ik hier wel goed aan deed, liep ik voorzichtig achter hem aan, denkend “Wat kan er nou gebeuren? Als het moet werk ik dat menneke met gemak tegen de grond.”.
“Het is een eerbaar voorstel hoor. En zo niet, dan werkt u me met gemak tegen de grond. Nee, feitelijk ben ik degene die het grootste risico hier loopt,” sprak hij rustig verder en hij lachte weer tot hoestens toe. 

Achterin de zaak wees ie me naar een stoel naast een vlekkerig tafeltje en zij:
“Trek die broek maar uit en ga daar maar zitten. Melk en suiker?”
“Alleen melk,” zei ik licht stotterend en trok mijn broek over mijn schoenen heen uit. Het mannetje pakte mijn broek aan, liep ermee naar achteren en kwam even later terug met twee mokken koffie die hij op het tafeltje zette. Hij schoof een stoel bij en zei:
“Kijk, toen ik jong was, was ik nogal apart. Ik probeerde van alles, maar kon het nergens vinden. En ja, ik viel natuurlijk behoorlijk uit de toon in dit dorp. Maar toen dit pandje voor weinig te koop aan werd geboden, besloot ik de detailhandel in te gaan. Ik wist nog niet wat ik er zou moeten verkopen, want feitelijk hadden we alles al in dit dorp. Dus ben ik eerst maar es gewoon begonnen het pandje op te knappen en er een naam boven te zetten. Tja, en dat werd dus gewoon mijn eigen naam haha. Ik heet namelijk Kaas! Hahaha! Kaas! Echt waar! En omdat ze hier in het dorp bij mijn fratsen vaak zeiden van, ach, Kaas is Kaas, heb ik dat maar op de gevel geschilderd. Kaas is Kaas. Hoe vindt u die? Hahaha!”
“Oh, u heet dus Kaas,” zei ik glimlachend.
“Justum! Kaas, mijn hele leven al, naar mijn vader vernoemd, de ouwe Kaas, hahaha.”
“Maar hoe bent u er dan toegekomen om zoveel … verschillende dingen te verkopen?” vroeg ik en nam nog een slok van de overigens zeer smakelijke koffie.
“Nou ja, ik zei al, dat ik eigenlijk niet wist wat voor winkel ik wilde beginnen. Bovendien hadden we hier in het dorp feitelijk alles al. Dus ja, alles waarmee ik begon, dat liep uiteindelijk niet. Dus hield ik nogal wat voorraad van het een en ander over zo in de loop der jaren. Ik kon die rommel uiteindelijk niet meer kwijt en besloot de hele zooi in de zaak te zetten. En geloof het of niet, dat bleek de oplossing! Hahaha! Van heinde en verre komen nou mensen naar mijn winkeltje om spullen te kopen die je feitelijk nergens anders meer kan krijgen. En als je iets zoekt voor een verjaardag of een jubileum en je weet niet wat, dan kom je hier en wring je jezelf wat door de stellingen en dat vind je altijd wel iets. Ik heb tenslotte alles! Hahaha!”
“Ja alles, behalve kaas dan,” lachte ik.
“Nou,” zei het mannetje mysterieus, “zoals ik eerder al zei, ik zou u natuurlijk mijn dochter kunnen verkopen. Hoe je het ook keert of wendt, dan verkoop ik u toch feitelijk een flink stuk Kaas! Of niet dan! Hahaha!” en hij hoestte weer onrustbarend.
“Ach, weet u wat het is,” zei hij nadat hij weer was hersteld, “het is een beste meid, die dochter van me, maar ze is geloof ik niet erg geschikt voor de huwelijksmarkt. Dat doet me weleens pijn, eerlijk gezegd. Dat is toch een groot verdriet in mijn leven.”
Onverwacht stopte hij met praten. Hij keek met vollopende ogen voor zich uit en zei zacht:
“De een houdt van een dun plastic plakkie kaas op een bruin gekleurd sneetje fabrieksbrood, terwijl de ander liever geniet van een mooie volle Roquefort met een milde oude port. Tja, iedereen heeft natuurlijk recht op zijn eigen smaak, zeg ik, maar soms….”
Er viel een lange stilte. Ik wist niet wat ik moest zeggen, hoe ik moest reageren. Ik kon alleen iets clichematigs bedenken als “Ach wie weet komt de ware nog voorbij”, maar prijs mijzelf gelukkig dat ik me hiertoe niet heb verlaagd, want ineens stond het mannetje op en zei:
“Ik zal uw broek halen, kunt u ook weer verder.”

De broek was inderdaad keurig schoon en droog en goed geperst! Ik liep, bebroekt, achter hem aan tussen de stellingen door naar de voordeur waar ook de kassa stond. Onderweg trok hij al lopend een wegenkaart uit een stapel, zeggend: “Niet de nieuwste, maar hij doet het nog best.”.
“Wat krijgt u van me, meneer Kaas?” vroeg ik vriendelijk.
“Es effe zien, da’s dan een broek stomen, een wegenkaart en een koffie, dat maakt 42,35!”
Ik pakte mijn portemonnee, want hier ging ik niet over onderhandelen.
“Hahaha,” lachte hij weer rochelend, “ik geloof dat u het nog betaald zou hebben ook! Nee, haha, doe maar een tientje! Maar doe me één plezier. Als u eens ergens bent, of mensen spreekt, wijs ze dan even op mijn winkeltje en maak er een beetje reclame voor. En dat ik nog een vrije dochter heb. Mag ik daarop rekenen?”


Salvatore Cocco
10 januari 2016