Translate

19 mei 2017

een dag uit het leven van een 8-jarige

De dag van mijn vader begon als om 6 uur de wekker afliep. Dan stond hij op, waste en scheerde zich en smeerde brood. Rond half 7 stapte hij op de brommer en reed naar de fabriek. Zonder helm, want in die tijd hoefde dat niet. Wel had hij in de winter soms kranten onder zijn jas, of hield hij zijn pyjamabroek aan onder zijn werkbroek, tegen de kou. In die tijd had je ze nog, strenge winters.
Meestal was ik al voor zijn wekker wakker, toen nog wel. Liggend op bed, kon ik alle handelingen volgen. Ik kende alle geluiden. De flat was best gehorig. Het schaven van de houten keukenla, het geklik van het slotje van de meterkast waar de schoenen in stonden, het verplaatsen van de keukenstoel op de donkerrode tegelvloer, de piep in de koelkastdeur, het gerammel van de hard plastic bakjes met vleeswaren. Ik kon hem zelfs het slot van de kelderbox horen omdraaien en brommer van de standaard halen. We woonden één hoog en onze kelder zat precies onder mijn slaapkamer.

Nadat ik mijn vader had horen wegrijden, leek het wel of iedereen begon te rijden. Het verkeersgeluid van buiten - we woonden aan een drukke straat - werd almaar luider. Voor mij het sein om op te staan.
Beer, mijn vriend, waarmee ik voor het slapen gaan de meest fantastische avonturen beleefde, lag 's morgens meestal naast het bed. Hij was er door mijn gedraai uitgevallen, maar had op de grond gewoon door geslapen. Dat doen ze, want beren zijn geweldig goede slapers. Ze konden zelfs hele winters slapen, wist ik. Gelukkig sliep mijn beer alleen als ik ook sliep. Wel zo gezellig.
Om zeven uur wekte ik mijn moeder en zette de fluitketel op het gas. Acht was ik nog pas, maar ze vertrouwden het mij toe. Daarna liep ik terug naar mijn slaapkamer en trok de kleren aan die ik de avond daarvoor zelf keurig opgevouwen over de stoel had gehangen. Mijn pyjama vouwde ik ook weer op en legde die onder het kussen. Dan trok ik mijn dekens recht en zette Beer rechtop op mijn bed zodat ie goed om zich heen kon kijken.
Ondertussen was mijn moeder al brood aan het smeren. Aan het kleine tafeltje in dat kleine keukentje at ik mijn witte boterham met pindakaas en dronk ik thee met suiker en melk. Waar we dan over spraken, mijn moeder en ik, weet ik jammer genoeg niet meer, maar de tijd vloog. Moest ik toch weer ineens opschieten. Werd snel mijn gezicht gewassen met een washandje met koud water en zeep en kamde mijn moeder mijn haren met een natte kam. Die hield ze dan tijdens het kammen een paar keer onder de kraan. Dat moest, omdat mijn haar zo stug en springerig was. Ze zei het iedere ochtend weer. Zelf poetste ik dan nog even snel mijn tanden en liep naar school.
Onderweg haalde ik Dolf op. Een schoolvriendje die ik na de lagere school nooit meer heb gezien.

Onze meester - die had je toen nog, meesters - was een fijne meester. Meester Van Rijnsoever, van de derde klas. Dat hij in het voorjaar zou gaan trouwen met een meisje dat tegenover de school woonde, konden wij nog niet bevroeden. Hij voetbalde na school wel vaak nog even een potje mee, maar daar zochten wij niks achter. Dat hij dat deed om de tijd te doden tot zij thuiskwam van haar werk, wisten wij niet. Meesters hadden wat ons betreft geen privé leven, althans, daar stond je niet bij stil. Het was wel het laatste jaar dat meester Van Rijnsoever de derde klas had, want na zijn trouwen verhuisden hij en zijn vrouw naar Afrika om daar goed te doen. Wat dat "goed doen" precies was, is me nooit duidelijk geworden. We hebben als klas nog één keer een brief van hem gehad, helemaal uit Afrika. Die werd plechtig voorgelezen door meneer Nillessen, het hoofd der school. Dat vonden we allemaal erg bijzonder. Wat er in die brief stond, is me niet bijgebleven. Wat raar toch zoals het geheugen werkt. Je onthoudt wel dát er is geschreven, maar niet wát er is geschreven. Toch raar. Zo kan ik me ook niet meer herinneren wat voor lessen we kregen in de 3e klas. Wat leerden we? Tafels vermoed ik. En die moesten we dan klassikaal opzeggen. Dat wéét ik, maar ik herinner het me niet.
Wat ik nog wél weet, is dat we in de klas een paar echt lastige kinderen hadden. Zo was er een meisje dat zomaar ineens in razernij kon ontsteken. Haar naam ben ik vergeten, maar op de klassenfoto kan ik haar zo aanwijzen. Ze was een keer zo boos dat ze een grote schaar door de klas wierp. Als in slow-motion zie ik de schaar nog door de klas vliegen, iedereen, soms op een haar na, missend. Ik zie nog hoe de punt zich in het linoleum boorde en de schaar rechtop in de vloer bleef staan. Ik geloof niet dat ze straf heeft gehad of zo. Er was immers niks mis gegaan. Wel werd er sindsdien regelmatig door de meester met haar gepraat. Dat moet effect hebben gehad, want ik kan me van daarna geen andere driftbuien meer herinneren.

Tegen half elf was er speelkwartier. Dan rukten we onze jassen van de kapstok en renden naar buiten het schoolplein op. Weer of geen weer. Op mysterieuze wijze kwamen dan groepsspelen tot stand. Annamaria Koekkoek, de jongens op de meisjes, voetje van de vloer,  elastieken, van dat soort spellen. Het kon ook zijn dat ineens, om onverklaarbare reden, iedereen aan het knikkeren was of rolschaatsen. Ik heb nooit begrepen hoe dat werkte.
Als alles goed ging en er geen ruzies ontstonden, kon het speelkwartier gerust een half uur duren. Altijd kwam echter het moment dat we weer naar binnen moesten. Dan riep één van de surveillerende meesters of juffrouwen een kind bij zich dat moest gaan bellen. Dat was echt leuk om te doen! Dan rende je naar binnen en pakte de schoolbel. Die stond om de hoek naast de deur op een schapje. Dan ging je vervolgens voor de deur staan en liet de bel zo luid mogelijk klinken. Nou en dan kwam iedereen vanzelf naar binnen. Niet in een rij, maar gewoon ieder voor zich, zonder te dringen. Snel nog even plassen wellicht en dan weer de klas in. De beller kwam altijd als laatste in de klas en deed dan de deur van het klaslokaal dicht. Dat voorrecht had je dan.

Tussen de middag at ik thuis mijn boterham, net als ieder ander. Overblijven was er niet bij. Alleen als er iets bijzonders aan de hand was, dan werd er wel wat geregeld. Zo was er een jongen wiens moeder ernstig ziek was. Ze lag op een bed voor het raam. We liepen er weleens langs om te zwaaien. Naar wat ze had kan ik alleen maar raden. Maar omdat ze niet in staat was haar zoon tussen de middag op te vangen, en vader natuurlijk moest werken, mocht hij overblijven. Alle andere kinderen waren daar toch een beetje jaloers op. Hij mocht namelijk bij de meesters en juffen in de koffiekamer zijn brood opeten. Deze kamer was normaal verboden terrein voor ons. Hij werd dan ook best voorgetrokken vonden wij. Zijn moeder overleed nog datzelfde schooljaar. Hij was een paar dagen niet op school en aan het overblijven kwam ook een eind, want zijn vader was nu thuis. Ik weet nog dat we het er in de klas over gehad hebben. Hoe sneu het was dat zijn moeder was overleden en dat hij daardoor nu ook niet meer mocht overblijven. Dat vonden we dubbel erg en niet eerlijk.

Na de boterham en thee mocht ik nog even buitenspelen en daarna weer naar school. Half twee begonnen de lessen weer. De middagen waren altijd anders dan de ochtenden. Had je 's ochtends rekenen, taal, aardrijkskunde of geschiedenis, 's middag kreeg je vaak zingen, knutselen, tekenen of gym. Als we gym hadden liepen we in een rij naar de sporthal die 500 meter verderop stond. Dat ging altijd prima. We liepen voor de zwemles zelfs naar het zwembad en dat was toch minstens een half uur lopen. Er zaten, als ik de klassenfoto zie, zeker 35 kinderen in de klas, maar nooit is me dat opgevallen als veel. Nooit heb ik het gevoel gehad te weinig aandacht van de onderwijzer te hebben gekregen. Het was zoals het was en het ging zoals het ging.

Omdat het een katholieke school was, werd er iedere vrijdagochtend in de hal van de school een mis gevierd. Dan begon de school een half uurtje eerder. Die missen waren altijd leuk. Er werd gezongen, muziek gespeeld en er werden toneelstukjes opgevoerd. De toneelstukjes waren verhalen uit de bijbel. De kapelaan leidde de mis. En dat deed hij bijzonder goed. Ik weet dat er veel kinderen zijn beschadigd door bepaalde leden van de katholieke kerk en ik weet ook dat de kerk daar toen niet goed mee om is gegaan. Dat is echt schandalig! Toch heb ik er alleen maar hele mooie en positieve herinneringen aan. Je kreeg de leer niet opgedrongen, je mocht kind zijn en alles vragen. Je leerde wel over goed en kwaad en je leerde "spreken in het openbaar". Die vrijdagsmis was toch een soort weeksluiting avant la lettre.

Als de schoolmiddag om was en ik tegen kwart voor vier weer thuis aanbelde - ik had zelf geen sleutel - deed pa vaak open. Dan was hij meestal net thuis en stond hij nog in de gang. Dan waste hij zich en trok andere kleren aan en verdween de kelderbox in. Daar had hij allemaal gereedschap en hij was altijd wel ergens mee bezig. Ik kreeg dan een beker oranje ranja en terwijl ma het eten maakte mocht ik nog even buiten spelen. Als het echt slecht weer was, bleef ik liever binnen. Dan ging ik op mijn kamer spelen. Ik verveelde me nooit. Ik ging iets bouwen van bambino-steentjes (Lego was te duur) of muziek opnemen met de bandrecorder die ik had gekregen van een oom. Ik maakte dan bandjes met muziek die pa en ma konden draaien op verjaardagen. Meestal Hollandse muziek. Daarom kan ik nu nog altijd alle nummers uit die tijd meezingen.

Het eten was altijd tegen vijf uur al klaar. Dat was best vroeg, want de meeste kinderen hoefden pas om half zes of zes uur te eten. Maar mijn moeder ging om half zes werken. Kantoren schoonmaken. Dus we moesten wel vroeg eten. Als ik buiten was, riep mijn moeder vanaf het balkon dat ik binnen moest komen. Ik was altijd dicht genoeg in de buurt om haar te horen. En als ik in mijn kamer speelde vroeg ze me om te stampen. Dan wist ik genoeg. Dan stampte ik een paar keer flink op de vloer, zodat mijn vader die precies onder mijn kamertje in de kelderbox zat, wist dat het eten klaar was. Dan kwam hij boven en aten we. Mijn moeder ging dan naar het werk op haar brommertje met mandje en pa ruimde op en deed de afwas. Ik heb nooit hoeven helpen. Pa verdween daarna weer de kelder in en afhankelijk van het weer of het seizoen, mocht ik nog even naar buiten of ik ging televisie kijken.
We hadden een zwart-wit tv. Vaak keek ik naar de Duitse tv. Die hadden meer en vroeger leuke programma's dan toen op de Nederlandse tv.

Tegen acht uur kwam ma weer thuis. Pa had dan al koffie gezet. Ik kreeg dan thee en we keken naar het journaal. Tja, en na het journaal moest ik naar bed. Het was onvermijdelijk. Ma bracht me naar bed, controleerde of ik goed poetste en stopte me in. En dan was de dag om. Maar ik had beer nog. Ik vertelde beer over wat ik die dag had meegemaakt of ik ging met beer uit varen. In mijn fantasie was het bed dan een schip dat over de woelige baren voer en beer en ik waren dan op zoek naar de verschrikkelijke Moby Dick. Of we reden in een Jeep door het oerwoud van Afrika, achtervolgd door hordes hongerige leeuwen, en dan moesten beer en ik, met gevaar voor eigen leven, tussen de rotsen door manoeuvreren op zoek naar een veilige plek. Ik realiseerde me toen niet dat ik al op de veiligste plek was die je je maar kan wensen, thuis.

Salvatore Cocco
19 mei 2017

the vacation challenge