Translate

10 februari 2013

De griep

Iedereen heeft het weleens meegemaakt. Je wordt getroffen door een griepje. Niks ernstigs, geen vogel- of varkensgriep, maar gewoon een ouderwets Hollands influenzaatje. Made in China. Dat dan weer wel. Want als je denkt dat vi-russen iets met Rusland te maken hebben, zit je er compleet naast. In Rusland heerst juist massale virussterfte. Door het overmatig gebruik van zelfgestookte wodkavariaties zijn de meeste Russen zo goed als steriel. Tot zover het educatieve deel van dit verhaal.

Je hebt dus de griep. Gewoon de Hollandse griep. Niks bijzonders. Gewoon koorts, koude rillingen, hoesten en proesten, hoofdpijn, reumatiek, waterleiding, gasfabriek. Je kent het wel. Als de temperatuur in de kamer onder de 25 graden zakt, heb je het koud. Niks smaakt. Koffie, waar je normaal op loopt, laat je maag keren. Bruin brood met kaas is met geen mogelijkheid weg te krijgen. Zelfs water heeft een raar bijsmaakje. En alles doet je zeer. Even douchen wordt een soort van Kunduzmissie met verschillende onverwachte problemen. Allereerst is daar de temperatuur van het water. Het is óf te warm óf te koud. En de straal doet zeer op je huid. Alsof je gezandstraald wordt. Het washandje voelt aan als een velletje grof schuurpapier (30-00). Zelfs met de mildste shampoo lijkt het alsof er tien wilde katten met hun scherpe nageltjes door je haar woelen op zoek naar een verdwenen muis. Op één been staan blijkt ineens een onuitvoerbare circusact. Bukken laat je hoofd bonken. Overeind komen laat je zweven. En de zachte, wollige, geurige handdoek geselt je rug. Dus, zo'n écht Hollandse griep. Zeg maar gerust, een PVV-griep, veroorzaakt door zo'n vertrouwd Wilders-virusje. Niks bijzonders. Iedereen kan het krijgen, Henk, Ingrid, iedereen. En nu heb jij het dus, de griep.

Voordat je je echt ziek gaat voelen, heb je het virus al bij je, maar dat weet je niet. Ja, achteraf bleek dat je wel wat moeier was dan normaal, misschien wat slechter sliep. Maar da's achteraf. Op het moment zelf heb je nog niks door. Dus ga je gewoon door met plannen maken. Nee, zaterdag komen we hoor, gezellie! Nou, zaterdag gebeurt er helemaal niks! Dan lig je zwetend van de kou in je mandje te pruttelen. Maar dat weet jij nog niet, dat weet alleen dat virus.
Maar goed, op een gegeven moment openbaart zich het virus. Je zit lekker op de bank naar de EO te kijken (want die hebben van die mooie natuurprogramma's; het moet niet gekker worden), en ineens denk je, brrr, frisjes. En je zegt nog, is het hier nou fris, of ligt het aan mij. Maar heel je lichaam weet het al, behalve jij, het ligt aan jou.

Je lichaam neemt stelling om het virus te bestrijden. De witte bloedlichaampjes nestelen zich in je spieren om het virus vanuit de flanken aan te vallen. De temperatuur van je lichaam wordt verhoogd, zodat het virus zich niet meer goed kan delen en slechter functioneert. En dan barst de strijd los! De ene guerrilla-actie na de andere wordt uitgevoerd om het virus uit te roeien. Goed werk mannen! Maar jij voelt alleen maar koorts, spierpijn en algehele ellende. Je krijgt er hoofdpijn van!

Bij een echte, degelijke Hollandse griep duurt die strijd al snel drie, vier dagen. Er zijn ook mensen die een laf verkoudheidje al griep durven te noemen. Die staan na twee dagen sniffen alweer rokend voor het café. Met een echte griep gaat je dat niet lukken. Zo'n degelijk Hollands virus biedt dapper weerstand, de Taliban is er niks bij. Maar toch, na drie, vier dagen lijkt het virus aan de verliezende hand. De witte bloedlichaampjes winnen de ene na de andere slag. De koorts zakt, de hoofd- en spierpijn wordt minder; de strijd gaat een nieuwe fase in.

En nu komen we bij de clou van dit verhaal. Want je bent aan de winnende hand, maar hoe weet je dat? Je voelt je nog steeds beroerd. Ja, het is allemaal wel iets minder, maar je bent er bij gaan niezen! En dat is het signaal! Dat niezen, die verandering, geeft aan dat je lichaam wint!

Maar nu komt het dus. Familie, vrienden, buren, kennissen en andere belangstellenden vragen zich na een dag of drie af, hoe zou het toch met die aansteller zijn? (Want die weten nog niet dat het dit keer geen laf verkoudheidje was, maar een echte Hollandse griep.) Dus ze sms'en, facebooken of whatsappen, al naar gelang hun leeftijd en sociale binding, en vragen belangstellend hoe het gaat. Waarop jij zegt, met enige teleurstelling in je stem, ik ben er nu bij gaan niezen. En dan zeggen zij, dat is het begin van het eind!

Het begin van het eind! Hoe moet ik dat uitleggen? Geloven ze, net als ik, dat niezen het eind van de strijd tegen het virus aankondigt en victorie weldra uitbundig kan worden gevierd? Of verkeren zij juist in de veronderstelling, dat nu het niezen er bij is gekomen, jouw dagen op dit ondermaanse zijn geteld? Dat zal toch niet? Maar durf ik er naar te vragen, of laat ik het maar zo?

Ik laat het maar zo. Ik wacht het wel af. Met een beetje mazzel, heb ik gelijk en ben ik met twee dagen weer zo gezond als een vis. En met een beetje pech, hebben zij gelijk en ben ik met twee dagen, zo gezond als een vis bij de visboer. Ik wacht het wel af. Ik geloof in mijzelf, in de kracht van mijn lichaam én geest. Ik houd moed! En ik zie mijzelf in de toekomst een grote sigaar roken en een broodje frikandel eten met een lekkere pot bier ernaast.


Salvatore Cocco
10 februari 2013

20 januari 2013

Mutsjesdag

Ja inderdaad. Mutsjesdag. Naar analogie van Rokjesdag, het bekende boek van de veel te vroeg overleden Martin Bril. Mutsjesdag dus. En nee, dan doel ik niet op té-korte-rokjesdag. En nee, dan heb ik het ook niet over de vrouwen uit een documentaire van Michiel van Erp. (Trouwens, waarom worden vrouwen in zijn documentaires altijd zo mutserig afgeschilderd? En waarom komt hij daar altijd mee weg? Omdat hij homo is zeker? Maar dit even tussen haakjes.)
Nee, nee, nee. Als ik mutsjesdag zeg, dan bedoel ik ook mutsjesdag. En dit jaar viel mutsjesdag op 14 januari.

Het jaar begon met temperaturen die deden denken aan het vroege voorjaar. Het was gewoon warm. Voor de tijd van het jaar, dat dan weer wel, maar toch zo warm, dat iedereen blootshoofds buitenshuis ging. Echter, op 14 januari kwam daar verandering in, want toen werd het koud. En prompt zag je ze ineens. Mutsen. Kinderen met mutsen, ouders met mutsen, grootouders met mutsen, recreanten met mutsen, forensen met mutsen, wandelaars met mutsen, fietsers met mutsen. Zelfs in goed verwarmde warenhuizen en supermarkten zag je hordes mutsen. Kortom, mutsjesdag!

En wat voor mutsen! De meest wanstaltige exemplaren. Waar verkopen ze die dingen? Mutsen met vlechtjes. Mutsen in oogverblindende felle kleuren. Gebreide mutsen, maar ook mutsen van vilt! Mutsen met oren. Ja, met oren! Mutsen met bont. Zelfs mutsen die eruit zien als een kapsel, de harige muts. Mutsen met veters. Mutsen met merknamen. Mutsen met een belachelijke punt eraan. Mutsen met bolletjes! Mutsen met een eland gewei. Ja, ik heb zelfs een opblaasmuts gezien. Een soort zwembandje voor je hoofd. Moet heerlijk warm zitten, maar je loopt natuurlijk compleet voor schut!

Het kan niet anders, mutsdragers zijn zeer zelfverzekerde figuren, die het niet uitmaakt wat anderen van hen denken. Ze zijn zo trots op hun muts dat ze hem zelfs tijdens het boodschappen doen ophouden. Hallo, je bent binnen! Deze ruimte is verwarmd. Hier is geen enkele noodzaak om zo'n lelijke muts te dragen! Maar nee, de muts blijft stevig op hun hoofden. De muts afdoen wordt niet eens overwogen. En zo sta je, zelfs bij de warme bakker, ineens tussen de mutsen! Mutsdragers kennen geen schaamte!

Het is dat er in deze tijd van het jaar nauwelijks toeristen in ons land verblijven, anders zouden we op slag van het klompen imago af zijn. In plaats van altijd maar te refereren aan de koffieshops, zou men ons typeren door de lelijke muts. En dan wel mutsen waarvoor je flink hash gerookt moet hebben om ze te kunnen ontwerpen en zeker om ze te willen dragen. Wat een mutsen!

Ik haat mutsjesdag. ik haat die hele periode. Ik haat sowieso alle dagen onder de 20 graden. Maar een muts zal je mij nooit zien dragen. Ik ben niet báng voor de vorst, ik háát de vorst! Het is een principe kwestie. Ik ben geen watje, ik ben een Spartaan. Misschien doe ik hooguit mijn kraag iets omhoog, maar dan toch alleen bij -18 en een straffe oostenwind. Nog steeds stap ik, ook in de winter, met natte haren, zo onder de douche vandaan, net als vroeger, zonder muts, op de fiets. Nou ja, tegenwoordig stap ik dan in een auto met standverwarming, maar daar gaat het niet om. Ik draag geen muts!

Waar mijn aversie tegen mutsen vandaan komt, ik weet het niet, maar het is wel een feit. Nee, het is geen fobie of angst, het is gewoon oprechte walging. Ik vind het vreselijke dingen. Ik bedoel, je loopt natuurlijk al voor gek mét zo'n muts op je kop, maar als je hem afdoet, zit je haar zo in de war, dat je nog steeds voor joker loopt. En dat trekt dan de hele dag niet meer bij. Iedereen kan de hele dag door zien dat jij die ochtend een muts op je hoofd hebt gehad. Kijk, als je kaal bent, heb je daar geen last van. Als je kaal bent, moet ik toegeven, heeft een muts nog een functie, namelijk je hersens tegen de kou beschermen. Maar meiden met het prachtigste haar - een functionele en natuurlijke bescherming van de hersens tegen de kou - verstoppen het onder zo'n lelijke muts! Waarom? En dan doe je zo'n muts af, en dan is het haar zo statisch dat het rechtop alle kanten op staat. Sta je daar als menselijke ragebol. Wat is daar nu leuk aan?

Maar, eerlijk is eerlijk, er zit ook een andere kant aan dit verhaal. Zonder al die mutsen in het straatbeeld, kon ik mij niet verwonderen over en vergapen aan zoveel lelijkheid! Eigenlijk geniet ik stiekum van die wanstaltige exemplaren en hun dragers. Dus net als rokjesdag, is ook mutsjesdag voor mij iets om naar uit te kijken en van te genieten. Al zal ik dat natuurlijk nooit toegeven!

Salvatore Cocco
20 januari 2013

05 januari 2013

Een goed verhaal

Vanmorgen had ik het weer. Schrijversdrang. Dan moet ik wat schrijven, maakt niet uit wat, maar het moet! Een raar fenomeen. Vergelijkbaar met een plotseling opkomende snacktrek. Je wil wat eten, maar je weet niet wat. Je trekt alle laden en deuren open van alle kasten die je hebt, de ijskast incluis, maar nergens vind je iets van je gading. Bij al het eetbaars dat je ziet - ondanks de crisis, is dat nog behoorlijk wat -, denk je, mwoh! Bij mij eindigt zo'n zoektocht meestal bij een bruine boterham met flink margarine en pindakaas. Bah, zullen veel mensen denken, een smakeloze, droogklevende caloriebom, maar mij helpt het. Soms is zelfs een tweede boterham nodig om de snaaidrang te bedwingen. Maar hoe doe je dat bij schrijversdrang? Je kan moeilijk steeds hetzelfde verhaal schrijven of, bij een ernstige aanval, twee keer hetzelfde verhaal achter elkaar. Da's kansloos.

Daar zat ik dus, vanochtend, in alle vroegte. Ik moest schrijven. Maar wat? Ja, en dán gaan mijn hersens werken. Dan pas? Ja, dan pas! Dan gaat mijn fantasie met mij op de loop. Dan bedenk ik de meest onwaarschijnlijke verhalen, schrijf ik in gedachten de prachtigste romans. Science fiction, thriller, detective, horror, drama, in mijn hoofd beheers ik die genres allemaal. De praktijk is echter weerbarstiger. Want als ik er dan uiteindelijk eens goed voor ga zitten, blijkt het verhaal toch wat ingewikkelder te verwoorden dan te bedenken. Papier is geduldig, zeggen ze. Ja, het papier blijft geduldig liggen, maar mijn pen wiebelt onrustig heen en weer. Of, zoals dat tegenwoordig gaat, mijn iPad blijft rustig liggen, maar het virtuele toetsenbordje schuift zenuwachtig in en uit.

Wanneer is een verhaal eigenlijk goed? Appie Baantjer schreef vele korte misdaadromannetjes, met in ieder boekje een nieuwe moord, en ze gingen als warme broodjes over de toonbank. Ook op TV loste De Kok, met C, O, C, K, iedere 50 minuten een moord op. Geweldig, maar zijn het goede verhalen? In de Deense TV-serie Forbrydelsen (abusievelijk vertaald met The Killing, want feitelijk betekent het De Misdaad) wordt slechts één moord opgelost, alleen doen ze daar dan 20 afleveringen van 50 minuten over en het verveelt geen moment. Is dát dan een goed verhaal?

Misschien maakt het verhaal helemaal niet uit en gaat het alleen om de manier waarop je het verteld? Je hoeft echter maar te denken aan het boek Vijftig Tinten Grijs - een slecht verhaal, slecht verteld - en je weet dat ook dat niet waar is. Het boek is een megasucces. Weliswaar voornamelijk onder voor frigide versleten, heimelijk naar lust hunkerende vrouwen, maar toch, een bestseller is een bestseller.
Dus, een slecht verhaal, slecht verteld, kan toch succes hebben, als het maar aansluit bij een bepaalde doelgroep? Hmmm, maar wat moet ik daarmee?

Niks! Ik moet, kan en wil er niks mee. Uiteindelijk, schrijf ik namelijk altijd wel wat en probeer ik mijn gedachten zo goed mogelijk "op papier" te zetten. Schrijven is voor mij niets anders dan hardop denken. Een oefening in ordening, zodat ook een ander kan begrijpen wat er zich in mijn hoofd afspeelt. Nee, het is niet therapeutisch. Ik verwerk er niks mee. Zoals gezegd, het is een oefening in ordening. Denk ik.
Het meeste van wat ik schrijf, verdwijnt linea recta in de digitale prullenbak. Niet omdat het slechte verhalen zijn - meestal schrijf ik meesterwerken -, maar wel omdat het te persoonlijk is en ik niet wil dat een ander er ooit kennis van zal nemen. Maar zo'n borrelbabbelverhaaltje als dit, kan geen enkel kwaad. Dus scheep ik jullie ermee op. Geen dank! :-) Oh, en mijn schrijversdrang is weer bedwongen. Dank ú! ;-)


Groetjes,
Salvatore Cocco