Translate

10 januari 2016

Afslag gemist

Onderweg van Amsterdam naar Den Helder, om redenen die er voor dit verhaal verder niet toe doen, miste ik vanwege een defecte TomTom ergens een afslag en raakte van de route. Denkend dat ik, net als de ijdele collega die met de BN-ers uit Blaricum overal in Nederland feestjes viert, ook zonder digitale reisleider de weg wel zou terugvinden, reed ik over smalle binnenwegen de, naar mijn idee althans, goede kant op. Dat bleek een forse overschatting van mijn eigen richtingsgevoel en zo kwam ik na enige tijd - ik meen dat het ergens begin mei was, maar het kan ook wat later zijn geweest - ongepland en ongewild terecht in het West-Friese dorpje Rekelt. Ik parkeerde mijn auto bij de kerk en ging op zoek naar een winkel waar ze analoge wegenkaarten zouden verkopen, omdat ik niet naar de bekende weg wilde vragen. Ja inderdaad, te ijdel. Ik kon amper aan mijzelf bekennen te zijn verdwaald, laat staan dat ik het aan een ander wilde laten weten, zelfs al wist ik zeker dat ik de mensen hier in dit dorp nooit meer zou weerzien, want al is Rekelt nog van een aanzienlijke omvang voor een dorp, er is niets wat je zou kunnen doen besluiten er nog eens terug te keren. Tenminste….

Rondom de kerk met zijn kerkhof en plein waren een flink aantal winkeltjes van zeer uiteenlopende aard te vinden. Dat klinkt, als ik het zo opschrijf, misschien best nog aantrekkelijk, maar het hele dorp straalde, in weerwil van de uitbundig schijnende zon, een intense naoorlogse treurigheid uit. Het was juist daarom, dat ik werd aangetrokken door de gevel waarop in grote gele letters "Kaas is Kaas" stond geschilderd. Het zal je niet verbazen dat ik daar een kaaswinkel vermoedde waar een oud kaasboertje op klompen lokaal geproduceerde kazen aan de man bracht. Niets, bleek echter minder waar.

Ofschoon kaas mij niet op weg zou helpen, voerden de in deze grauwe wereld opvallend vrolijk gele letters “Kaas is Kaas” op mij een bijzonder sterke aantrekkingskracht uit. Ik zou er op z’n minst kunnen vragen of er in dit droef stemmende dorp überhaupt zoiets als wegenkaarten verkrijgbaar waren. Dus liep ik doelgericht op de gele letters af. Mijn doelgerichtheid was van een zodanige intensiteit, dat ik de van links naderende bejaarde fietser niet zag aankomen. Voor ik in de gaten had wat er gebeurd was, stond zijn voorwiel al tussen mijn benen en wierp het mannetje onverstaanbare klanken in mijn richting waarvan echter uit alles kon worden opgemaakt, dat de bejaarde geen enkel begrip kon opbrengen voor de onoplettendheid van deze vreemdeling. Terwijl de oude man zwierig en zonder enige moeite snel weer opstapte en doorfietste - er was blijkbaar niets anders beschadigd dan zijn vertrouwen in de gehele mensheid - bekeek ik met lede ogen de nu met vet besmeurde binnenkanten van mijn broekspijpen. Dat kreeg ik er waarschijnlijk nooit meer uit.

Opnieuw herpakte ik mij en liep, toch iets minder kordaat dan voorheen, op “Kaas is Kaas” af. Dichterbij komend, waardoor langzaam steeds meer inhoud van de etalage van “Kaas is Kaas” aan mij werd prijsgegeven, bekroop mij het gevoel in een verhaal van Lewis Carroll te zijn beland, een soort verlaat derde vervolg op “Alice in Wonderland”, geheten “Hendrik in Foppenburg”. Niets, maar dan ook niets van wat ik in de etalage zag had met kaas te maken, zelfs in de verste verte niet! Ik zag schroevendraaiers, mokken, plastic bakken, kunstbloemen, cans met motorolie, boeken, perssinaasappelen, zwembandjes en een gitaar op de voorgrond en daarachter hingen zomerjurkjes, theedoeken, fotolijstjes en schilderijtjes en een koekoeksklok. Een ouderwetse bel met klepel aan een veer kondigde mijn entree aan. Ik sloot de deur achter mij en zag iets wat zich nog het best laat omschrijven met het woord “zooi”. Vele stellingen en stapels, smalle paden, volgepropte warboel, met dozen en bakken en rekken en dingen en spullen, hangend, staand, liggend en daartussen manoeuvrerend een opgewekte zestiger in jarentachtig kledij die mij met de armen gespreid en met hoge hese stem blij toewierp: “Dus je hebt me gevonden! Welkom!”

Een halfuur later verliet ik breed lachend en heftig zwaaiend, met een schone broek en een wegenkaart, deze bijzondere winkel en zijn al evenzeer bijzondere eigenaar om vervolgens verrassend snel weer op de juiste weg te belanden. Het deprimerende dorp Rekelt, waar zelfs de zon geen vat op leek te hebben, waar je nog niet dood gevonden wilde worden of het moest zijn in de winkel "Kaas is Kaas". Nooit zal ik in staat zijn om met de beperktheid van de mij tot beschikking staande woorden precies duidelijk te maken hoe dat kleine half uurtje in de winkel is verlopen. Maar ik zal, ter eer en meerdere glorie van "Kaas is Kaas", nu toch een poging wagen.

Hoewel er van het mannetje geen enkele dreiging uitging, voelde ik toch een soort van ongemak toen hij met gespreide armen dichterbij kwam na het emotioneel uitgesproken "je hebt me gevonden". Wat bedoelde hij daarmee? Bovendien, zo dient men zich te realiseren, stond ik daar met de rug tegen de door mijzelf gesloten enig mogelijke vluchtroute.
"Haha," lachte het mannetje vrolijk en liet zijn armen zakken, "ik zie de vertwijfeling al in uw ogen. Geen nood broeder, zo begroet ik iedere vreemdeling. Een pleziertje, dat ik me niet graag laat ontnemen, haha."
Ik ontspande en glimlachte voorzichtig met hem mee.
"Aan de binnenkant van uw broek te zien, hebt u al kennis gemaakt met Frits Fiets, haha. Het lukt hem toch steeds weer om bij iedere verdwaalde toerist zijn wiel tussen de bennen te steken.”
Samen keken we tussen mijn benen, ik treurig, hij lachend.
“Frits zei laatst tegen me, dat ie ‘m tussen meer benen gestoken had, dan wie dan ook. Ik hoop dat ie z’n voorwiel bedoelde hahaha.”
Zijn lach ging over in een schrikbarend gekuch.
“Niks aan de hand,” zei het mannetje, nog wat nahoestend, reagerend op mijn zorgelijke blijk.
“Ik knijp er echt niet tussenuit, u met de ellende achterlatend. Hoewel, dat zou wel een goeie streek zijn zeg,” en hij hoestte er nog een paar haha’s uit.
“Maar beste man, zoals gezegd, welkom bij “Kaas is Kaas”. Wat kan ik voor u doen?”
Ik wilde vragen of hij misschien ook een wegenkaart had, maar voordat ik goed en wel adem had gehaald begon hij zelf alweer te praten.
“Als u trouwens komt voor kaas, moet ik u teleurstellen. Ik heb geen kaas. Ik heb wel zo’n beetje al het andere, maar geen kaas. Zoekt u een op afstand bestuurbare helikopter? Daar achterin hangt ie. Of een leuke ouderwetse koektrommel? Hier links ergens. Ja, ik heb eigenlijk alles, behalve kaas. Kaas lever ik niet. Of ja, toch wel, als ik u mijn vrijgezelle dochter zou aanbieden, hahaha. Ja, die snapt u niet hè? Ik zie u kijken, wat bedoelt die ouwe? U bent tenslotte niet van hier, dus u kunt dat ook niet weten. En waarschijnlijk vraagt u zich toch al de hele tijd af waarom deze winkel "Kaas is kaas" heet. Terwijl hier alles behalve toch kaas te koop is. Heb ik gelijk of heb ik gelijk?”
De man zat duidelijk niet om antwoorden verlegen, want ik hoefde maar te mmm-en of hij ging alweer verder.
“Dat vind ik nou het mooist hè. Mensen in verwarring brengen, snapt u wel? Daar beleef ik plezier an. Ik ben er niet geliefd mee geworden in dit dorp, maar ja, in een dorp met enkelt saaineuzen wordt zelfs een zonnestraaltje niet gewaardeerd haha.”
Hij haalde adem en ik maakte van die kleine stilte handig gebruik door te vragen:
“Ik zoek eigenlijk een wegenkaart. Hebt u die?”
Het mannetje keek mij nu een beetje beteuterd aan. Zou ik nu juist dàt gevraagd hebben wat hij niet had.
“Natuurlijk heb ik een wegenkaart, ergens. Maar hebt u haast? Dat is de vraag.”
“Nou, haast, nee dat niet direct, maar….”
“Ik doe u een voorstel. Trek die broek uit!”
Mijn blik deed het mannetje direct in een lachstuip schieten. Toen hij was bijgekomen zei hij nog half hoestend:
“Even serieus. U kan u met zo’n smerige broek toch nergens fatsoenlijk vertonen. Toch? Nou dan. Mijn dochter heeft dat ding binnen 20 minuten spic en span voor u gereinigd. Drinken wij ondertussen een kop koffie, vertel ik u waarom dit winkeltje “Kaas is Kaas” heet en kan u daarna met een schone broek en een wegenkaart lachend dit pand verlaten. Goed voorstel toch, dus loop maar even mee bij die etalage vandaan, haha.”
En daar liep hij al. Twijfelend of ik hier wel goed aan deed, liep ik voorzichtig achter hem aan, denkend “Wat kan er nou gebeuren? Als het moet werk ik dat menneke met gemak tegen de grond.”.
“Het is een eerbaar voorstel hoor. En zo niet, dan werkt u me met gemak tegen de grond. Nee, feitelijk ben ik degene die het grootste risico hier loopt,” sprak hij rustig verder en hij lachte weer tot hoestens toe. 

Achterin de zaak wees ie me naar een stoel naast een vlekkerig tafeltje en zij:
“Trek die broek maar uit en ga daar maar zitten. Melk en suiker?”
“Alleen melk,” zei ik licht stotterend en trok mijn broek over mijn schoenen heen uit. Het mannetje pakte mijn broek aan, liep ermee naar achteren en kwam even later terug met twee mokken koffie die hij op het tafeltje zette. Hij schoof een stoel bij en zei:
“Kijk, toen ik jong was, was ik nogal apart. Ik probeerde van alles, maar kon het nergens vinden. En ja, ik viel natuurlijk behoorlijk uit de toon in dit dorp. Maar toen dit pandje voor weinig te koop aan werd geboden, besloot ik de detailhandel in te gaan. Ik wist nog niet wat ik er zou moeten verkopen, want feitelijk hadden we alles al in dit dorp. Dus ben ik eerst maar es gewoon begonnen het pandje op te knappen en er een naam boven te zetten. Tja, en dat werd dus gewoon mijn eigen naam haha. Ik heet namelijk Kaas! Hahaha! Kaas! Echt waar! En omdat ze hier in het dorp bij mijn fratsen vaak zeiden van, ach, Kaas is Kaas, heb ik dat maar op de gevel geschilderd. Kaas is Kaas. Hoe vindt u die? Hahaha!”
“Oh, u heet dus Kaas,” zei ik glimlachend.
“Justum! Kaas, mijn hele leven al, naar mijn vader vernoemd, de ouwe Kaas, hahaha.”
“Maar hoe bent u er dan toegekomen om zoveel … verschillende dingen te verkopen?” vroeg ik en nam nog een slok van de overigens zeer smakelijke koffie.
“Nou ja, ik zei al, dat ik eigenlijk niet wist wat voor winkel ik wilde beginnen. Bovendien hadden we hier in het dorp feitelijk alles al. Dus ja, alles waarmee ik begon, dat liep uiteindelijk niet. Dus hield ik nogal wat voorraad van het een en ander over zo in de loop der jaren. Ik kon die rommel uiteindelijk niet meer kwijt en besloot de hele zooi in de zaak te zetten. En geloof het of niet, dat bleek de oplossing! Hahaha! Van heinde en verre komen nou mensen naar mijn winkeltje om spullen te kopen die je feitelijk nergens anders meer kan krijgen. En als je iets zoekt voor een verjaardag of een jubileum en je weet niet wat, dan kom je hier en wring je jezelf wat door de stellingen en dat vind je altijd wel iets. Ik heb tenslotte alles! Hahaha!”
“Ja alles, behalve kaas dan,” lachte ik.
“Nou,” zei het mannetje mysterieus, “zoals ik eerder al zei, ik zou u natuurlijk mijn dochter kunnen verkopen. Hoe je het ook keert of wendt, dan verkoop ik u toch feitelijk een flink stuk Kaas! Of niet dan! Hahaha!” en hij hoestte weer onrustbarend.
“Ach, weet u wat het is,” zei hij nadat hij weer was hersteld, “het is een beste meid, die dochter van me, maar ze is geloof ik niet erg geschikt voor de huwelijksmarkt. Dat doet me weleens pijn, eerlijk gezegd. Dat is toch een groot verdriet in mijn leven.”
Onverwacht stopte hij met praten. Hij keek met vollopende ogen voor zich uit en zei zacht:
“De een houdt van een dun plastic plakkie kaas op een bruin gekleurd sneetje fabrieksbrood, terwijl de ander liever geniet van een mooie volle Roquefort met een milde oude port. Tja, iedereen heeft natuurlijk recht op zijn eigen smaak, zeg ik, maar soms….”
Er viel een lange stilte. Ik wist niet wat ik moest zeggen, hoe ik moest reageren. Ik kon alleen iets clichematigs bedenken als “Ach wie weet komt de ware nog voorbij”, maar prijs mijzelf gelukkig dat ik me hiertoe niet heb verlaagd, want ineens stond het mannetje op en zei:
“Ik zal uw broek halen, kunt u ook weer verder.”

De broek was inderdaad keurig schoon en droog en goed geperst! Ik liep, bebroekt, achter hem aan tussen de stellingen door naar de voordeur waar ook de kassa stond. Onderweg trok hij al lopend een wegenkaart uit een stapel, zeggend: “Niet de nieuwste, maar hij doet het nog best.”.
“Wat krijgt u van me, meneer Kaas?” vroeg ik vriendelijk.
“Es effe zien, da’s dan een broek stomen, een wegenkaart en een koffie, dat maakt 42,35!”
Ik pakte mijn portemonnee, want hier ging ik niet over onderhandelen.
“Hahaha,” lachte hij weer rochelend, “ik geloof dat u het nog betaald zou hebben ook! Nee, haha, doe maar een tientje! Maar doe me één plezier. Als u eens ergens bent, of mensen spreekt, wijs ze dan even op mijn winkeltje en maak er een beetje reclame voor. En dat ik nog een vrije dochter heb. Mag ik daarop rekenen?”


Salvatore Cocco
10 januari 2016


09 januari 2016

Het skelet

Mijn voornemen was om op mijn vrije zaterdagmiddag in alle rust aan een verhaal te werken, maar het lot besliste anders. De ene na de andere onderbreking viel mij ten deel. De leukste wil ik hier niet onvermeld laten.

De deurbel ging en zuchtend klapte ik mijn laptop dicht. Voor de deur stonden drie jongetjes van 8 tot 10 jaar. Zij waren op weg om via ruilhandel rijk te worden. Zij boden te ruil aan een plastic kauwgomballenautomaat en een skelet aan een stokje van hetzelfde materiaal. Ik hou wel van die ondernemingsgeest bij kinderen. Vooral als ze schattig en voorkomend zijn. Kapitalist als ik ben, bood ik ze geld voor het skelet, elk een euro. Dat bleek toch een zeer gewild ruilartikel, want voor dat geld wilden ze ook de kauwgomballenautomaat wel bij mij achter laten. Ik heb dat, na moeizame onderhandelingen, weten te voorkomen. Trots lachend gingen zij verder. En nu staat daar, in mijn garage, het skelet. Is mijn rubberen varken ook niet meer zo alleen.

Salvatore Cocco
9 januari 2016




08 januari 2016

Heil en zegen

Voor de tweede keer die nacht legde hij het boek weg en knipte het licht uit. Daar lag hij dan, te liggen, terwijl hij eigenlijk moest plassen. Maar hij was te moe, of te lui dat kan het ook geweest zijn, om uit bed te gaan en op de wc een plas te doen. De aandrang werd echter steeds heftiger, hoe meer hij eraan dacht. Wat kent het leven toch een groot aantal ongemakken, dacht hij zuchtend en stapte uit bed. Hij overbrugde snel de twee meter naar de badkamer met wc en ontspande. De aandrang was terecht geweest. Er was flink wat te lozen. Waar kwam dat nu ineens vandaan? Zoveel had hij toch niet gedronken? Bovendien was hij voor het naar bed gaan ook al geweest. Het kwam hem voor dat zijn nieren hem bij tijd en wijle een loer draaiden door op hoogst ongelukkige momenten plotseling en vol overgave aan het filteren te slaan. Terug in bed was de moeheid weer totaal verdwenen. Als hij pen en papier bij de hand had gehad, had hij dit voorval mooi kunnen noteren en wellicht omwerken tot een verhaal, maar hij had geen pen en papier bij de hand, dus pakte hij voor de derde keer die nacht het boek, knipte het licht aan en las. Hij las en las en las de woorden als afzonderlijke eenheden, zonder een zinsverband te ontdekken. Hij wilde het stuk opnieuw lezen, maar zijn ogen waren even dicht geweest, dus hij moest zoeken waar het begin ook weer was. Ja, daar! Hij las weer en las en las, maar wat hij las drong niet tot hem door. Hij legde andermaal het boek weg, deed de lamp uit en viel, na wat gedraai, eindelijk in slaap. Toen even later de wekker ging, voelde hij zich alles behalve uitgeslapen.

Als hij vroeger, als kind, nog op de basisschool gezeten, na een vakantie weer moest beginnen, voelde hij zich altijd een beetje week in maagstreek. Een onprettig gevoel van onbehagen. Een mengeling van onwil en onrust. Angst bijna. Dat gevoel was hem bij het ouder worden altijd trouw gebleven. Zelfs nu hij de veertig reeds ruim was gepasseerd, overviel hem na een vakantie nog altijd diezelfde onplezierige staat van zijn. Mannen blijven kinderen, hoorde je vrouwen weleens zeggen, maar wat hem betrof had dat in dit geval niet gehoeven. Hierin had hij best volwassen willen worden. Gelukkig bleken weekenden te kort voor het verkrijgen van deze rare spanning. Stel je voor, dan was hij toch echt met werken gestopt en gaan leven van de voedselbank, waar je naar het scheen nog best een aardige belegde boterham kon verwerven.

De beste wensen en gelukkige nieuwjaren vlogen je om de oren op zo'n eerste werkdag in het nieuwe jaar alsmede de hiermee gepaard gaande vrouwenlippen, zowel gewenste als ongewenste. Soms lukte het door stevig in de hand te knijpen en de arm stijf te houden iemand op zodanige afstand te houden dat de wens beperkt bleef tot woorden. Niet zelden echter trok zo'n vrouwspersoon je ongewild naar zich toe, het antwoord op de door henzelf gestelde vraag 'Gaan we zoenen?' niet afwachtend. Op zo'n dag als vandaag was hij eens te meer blij zelf geen vrouw te zijn. Die hadden immers zowel mannen- als vrouwenlippen te ontwijken. Gelukkig waren wij in onze moderne westerse cultuur ertoe overgegaan de mannenzoen geheel te verbannen. Hoewel, de laatste jaren was de mannenzoen aan een door hem met argusogen aanschouwde opmars bezig. Als de islamisering hieraan debet was geweest, zou hij Wilders zijn gaan stemmen. Het was echter eerder een nieuw soort populistisch 'zie mij nou eens doen wat eigenlijk niet hoort maar ik wel durf'. Hij troostte zich met de gedachte dat, als mannenzoenen, om deze reden, steeds vaker werden uitgedeeld en derhalve als meer algemeen zouden worden geaccepteerd, daarmee de reden om ze nog langer uit te delen, vanzelf zou vervallen. Immers, wat normaal is, is niet bijzonder, dus dan moest je als moderne, hippe knul weer iets nieuws verzinnen. Een enorme baard laten staan bijvoorbeeld.

Ofschoon het hele bedrijf rond Kerst en Nieuwjaar veertien dagen dicht was geweest, bleken er, aan de hoeveelheid in die periode ontvangen interne e-mails te zien, steeds meer collega's die hun "drukke" werkzaamheden blijkbaar als excuus gebruikten om aan de familieverplichtingen te ontsnappen. Of het waren gewoon uitslovers, hielenlikkers, die een wit voetje wilden halen bij de baas, scoren. Deze ontembare werklust zou tegen het eind van jaar, als de bonussen weer werden verdeeld, al lang door hun bazen vergeten zijn, waarmee hun zogenaamde ijver totaal zin- en nutteloos zou blijken. Sukkels! Zijn vrouw had trouwens liever niet dat hij het woord sukkels met grote regelmaat en te pas en te onpas op alles en iedereen van toepassing verklaarde. Misschien was het geen slecht goed voornemen in haar aanwezigheid minder sukkels aan te wijzen, ook al waren ze er uiteraard wel en juist steeds vaker en meer. Toch wilde hij ook zelf dit woord langzaamaan uit zijn woordenschat verbannen. Misschien moest hij op zoek naar een in de oren van anderen minder bezwaarlijke variant. Idioot, wellicht? Of prutser? Nou, hij zou nog wel zien.

"Het nieuwe jaar begint alweer goed hè?"
Collega Fransen kwam binnen lopen, altijd in staat om de stemming eruit te halen.
"Zeker," reageerde hij lauw zonder van zijn beeldscherm op te kijken. Hij had geleerd dat het onverstandig was collega Fransen ook maar enige sjoege te geven. De minste of geringste aanleiding werd door Fransen met beide handen gretig aangegrepen om zijn opmerkelijke en soms ronduit stuitende maar altijd stompzinnige mening over je uit te gieten.
"Ik doel natuurlijk op die situatie met Iraan," stelde Fransen en vanuit een ooghoek zag hij hoe deze in zijn praathouding ging staan, de voeten zo'n halve meter uit elkaar en de handen op de rug. Dit zou nog weleens lastig kunnen worden. Een op het oog onschuldig en fatsoenshalve uitgesproken woord kon door Jansen al worden opgevat als een niet mis te verstane aanmoediging eens flink van wal te steken.
"Iran," sprak hij toonloos en keek nog wat dieper in het lichtgevende glaasje.
"Iraan ja," declameerde Fransen zelfverzekerd.
"Nee, Iran. Jij zegt Iraan, maar het is Iran," zei hij betweterig, nog steeds gebiologeerd naar het scherm kijkend.
"Nou ja, je weet wat ik bedoel," zei Fransen. Er klonk nu toch onzekerheid door in zijn stem. Mooi!
"Precies. En daarom ga ik nu door met mijn mail."
"Eh, ja,” stamelde Fransen enigszins van zijn stuk, “dan zie ik je vanmiddag wel op de receptie.”
 “Mja," mompelde hij ongeïnteresseerd en weg was Fransen.

De nieuwjaarsreceptie. Als hij ergens tegen opzag dan was het wel de nieuwjaarsreceptie. Dan staat de hele hal vol met vrijwel allemaal types zoals Fransen gemaakt geïnteresseerd te luisteren naar ieder jaar weer dezelfde speech van de voorzitter van de raad van bestuur die hij vanaf de trap naar de directiekamers vrijwel onverstaanbaar over zijn ondergeschikten uitstort. Wat een feest. Vervolgens verdringen de carrièrejagers zich om de aanwezige bestuurs- en directieleden, en onderhouden de Fransen van deze wereld zich door het met elkaar delen van uit de krant opgepikte maar als persoonlijke bevindingen gepresenteerde inzichten over je kan het zo gek niet bedenken. Dit alles, uiteraard, met in de ene hand een rood wijntje en in de andere een nog veel te hete, maar niet geweigerde bitterbal van de Macro. De nieuwjaarsreceptie. Wat een feest!

In zijn late lunchpauze maakte hij een korte wandeling langs de rivier om aldus de kans collega’s te ontmoeten verder te verkleinen. Niet dat hij een hekel had aan zijn collega’s. Hij had aan weinig mensen een hekel. De meeste collega’s met wie hij samenwerkte waren vriendelijk en voorkomend en een paar daarvan waren hem zelfs dierbaar. Maar het was een groot bedrijf. En al die mensen, ook van andere teams en afdelingen, programma’s en projecten, die interesseerden hem niet. Hij kende ze van gezicht, van naam soms, maar dat was het dan. Hij kende ze net als de mensen die ’s ochtends op dezelfde tijd bij de bushalte stonden of op dezelfde tijd hun boodschappen deden bij de buurtsuper. Niet dus. Waarom zou hij hen dan de hand moeten schudden en veel heil en zegen toewensen? Daar voelde hij geen enkele behoefte toe. 

Het was nog pas drie uur in de middag of er kwam reeds een flinke uitstroom op gang van mensen die in de hal vooraan wilden staan, mooi in het zicht van de voorzitter van de raad van bestuur. De receptie begon echter pas om half vier, en zelfs vanuit de verste hoek van het bedrijf stond je na maximaal tien minuten kuieren al in de hal. Misschien was zijn gebrek aan ambitie juist het probleem. Hij had geen zin om vooraan te staan. Hij stond liever rustig achteraan, dan dringend vooraan in de rij. Bovendien was meestal ook de bar ergens achteraan gesitueerd. Een bijkomend voordeel.

De receptie liep niet zoals hij had verwacht. De voorzitter van de raad van bestuur had wegens voor het toegestroomde personeel verborgen gehouden redenen op het laatste moment moeten afzeggen. (Later zou blijken dat deze in gesprek met de banken had geprobeerd een aanstaand faillissement af te wenden. Nog geen twee maanden later stonden ze allemaal op straat. Dat alles was op dat moment echter nog bij geen van de personeelsleden bekend.) Het was nu de directeur personeelszaken die een praatje hield. Hij prees vooral de raad van bestuur en de directie. Hoe goed deze in economisch barre tijden in staat waren geweest het hoofd boven water te houden en hadden afgezien van forse, welverdiende bonussen waar deze elders nog ruim werden uitgedeeld. Uit ervaring sprekend had, zo meende de directeur personeelszaken met zijn ondergeschikten te moeten delen, hij nooit eerder in zijn rijke loopbaan zo’n toewijding van bestuurders ervaren noch gezien, als hier. Met geen woord sprak hij over de inzet van het overige personeel. Terwijl de directeur personeelszaken na zijn speech een matig applaus ten deel viel werd achterin de hal onder veel gejuich de bar geopend. Het zou hem niet verbazen als de directeur personeelszaken dit gejuich als voor hem bedoeld zou hebben opgevat. Sukkel. Oh nee, domoor!

Het lukte hem al na één bitterbal ongezien aan het mooiste moment van de eerste werkdag te beginnen: de thuisreis! De eerste werkdag was, althans voor hem, aan een mooi vroegtijdig eind gekomen. Morgen zou hij niet langer worden getrakteerd op plichtmatig uitgesproken gelukwensen en geveinsde hoe-was-je-vakantie interesse. Wat een heil en zegen!

Salvatore Cocco
8 januari 2016