Translate

17 januari 2016

Truckstop Arizona

Voor iemand die een hekel heeft aan reizen, ben ik jammerlijk vaak onderweg. Velen zullen deze tripjes niet eens als reis herkennen, maar bedenk dat voor een hartstochtelijk thuisblijver een bezoek aan de buren al een hele onderneming kan zijn. Daarnaast herken ik bij mijzelf verdacht veel eigenschappen van het type dat in brede kring bekend staat onder de naam controlfreak. Ergens te laat op een afspraak verschijnen, al is het maar vijf minuten, kan voor mij een tot dan toe perfecte dag dan ook subiet veranderen in de dag dat de aarde verging. Iedere lezer ziet nu wel in dat hiermee een degelijke basis is gelegd, om bij iedere stap buiten de deur, te lijden aan serieuze reisstress.

In alle vroegte en vanzelfsprekend ruim op tijd vertrok ik die dag van huis voor een afspraak ver weg. Mijn digitale reisadviseur had ik opgedragen vooral voor binnenwegen te kiezen, aangezien ik meende te weten dat de zogenaamde snelwegen op deze route rond dit tijdstip vooral gevuld zouden zijn met stilstaand verkeer. Dat bleek een goede, zo niet uitstekende keuze. De reis verliep voorspoedig. Misschien zelfs wel iets te voorspoedig, want, slechts 30 kilometer van mijn reisdoel verwijderd, had ik nog ruim anderhalf uur aan reistijd beschikbaar. Er was ruimte voor koffie. Ik realiseerde mij echter heel goed dat het niet gemakkelijk zou zijn op dit onzalige uur in de voorbij schietende dorpen en gehuchten een etablissement te vinden dat zijn deuren reeds voor clientèle had geopend. Blij verrast was ik dan ook, toen pal langs de weg, een uitnodigend groen, lichtgevend Heineken bord opdook. This was my lucky day!

Op de zeer ruime parkeerplaats van het stil gelegen en tot wegrestaurant omgebouwde boerderijtje stonden ver uit elkaar een grote vrachtwagen met oplegger en een verouderde touringcar. Met groot gemak parkeerde ik daar mijn miniatuurauto tussen. Truckstop Arizona! En dat allemaal in de buurt van het verder nietszeggende plaatsje Bergen.

De voordeur liet zich makkelijk openduwen en gaf toegang tot een klein, donker halletje met een vies bruine kokosmat en vlekkerige schilderijtjes aan de wand. Aan een ronde koperen buis was met ringen een vet lederen, bruinrood gordijn bevestigd, dat tot doel had de reeds aanwezige bezoekers te beschermen tegen de snijdende kou, die bij het openen van de deur zonder dit gordijn ongetwijfeld vele slachtoffers zou maken. Het was een zeer stevig gordijn, want ik moest er meerdere keren flink op duwen om de opening te vinden, al doende ongewild mijn bezoek aankondigend. De zelfverzekerdheid waarmee ik vervolgens de krakende plankenvloer van het café betrad kreeg derhalve toch een lichte tik te verwerken bij het zien van de 16 op mij gerichte ogen. Twee ogen behoorden toe aan de man achter de ouderwetse eikenhouten bar. Dat hij loenste zag ik meteen. Ook zijn gigantische engelse krulsnor kon je onmogelijk missen. Een ander paar ogen hadden als eigenaar een forse man, die tegenover de barman met zijn brede rug naar me toe aan de andere kant van de bar op een barkruk zat en een kop koffie en een bal gehakt met mayonaise nuttigde. De trucker, vermoedde ik. Bij het raam, aan een tafeltje met bijgeschoven stoelen zaten de eigenaren van de resterende ogen, zijnde een man met pet (type touringcarchauffeur) en vijf oude dametjes met bloemetjes jurken en grijsblauwpaarse permanentjes. Heel even was het doodstil. Althans zo voelde het, want in werkelijkheid klonk er uit in een soort spinnenweb van touwtjes opgehangen speakers voortdurend muziek van suspecte aard. Op dit moment vroeg James Last zich af wie de veerman zou gaan betalen. Gelukkig pakten de dames direct hun gesprek weer op en nam de trucker een hap van zijn besmeurde bal.

Ik liep naar het voor mij dichtstbijzijnde punt aan de bar en trof de eveneens daarheen gelopen snor die vriendelijk langs mij heen loenste en vroeg of ik een lekker vers bakkie koffie wenste. Dat had hij goed ingeschat, dus kon ik bevestigend reageren. Daarop kreeg ik van de man de keus een rustig tafeltje te kiezen of gezellig aan te sluiten bij hem en Frits (de trucker) die net waren begonnen aan een diepgaande analyse van de gehele wereldproblematiek. Ofschoon ik in dit soort situaties doorgaans kies voor de veiligheid van eenzaamheid (om dan vervolgens quasi interessant zogenaamd druk maar van binnen verveeld met mijn mobiel te gaan zitten spelen) besloot ik nu, ook voor mijzelf onverwacht, op de uitnodiging in te gaan en nam plaats op de kruk tegenover de baleter.
“Henk, doe mij nog effe zo’n bal met koffie,” luidde zijn begroeting met een knik in mijn richting.
“Wil meneer er misschien ook een balletje bij?” vroeg Henk de snor aan mij. “Of liever een hard gekookt ei?”
“Ach, doe ook maar een balletje,” zei ik stoer, mijzelf al bijna trucker wanend.
“Precies, doe es gek,” zei Henk de snor opgewekt. “Mosterd of mayo?”
“Mayo,” zei ik en met medeneming van de vuile vaat verdween de snor ergens achter waar de ballen en de mayo zich klaarblijkelijk bevonden.
“Frits,” zei de trucker en stak iets groots en eeltigs in mijn richting waarin ik een hand herkende. Hij verbrijzelde zowat mijn kantoorvingers en trok bij het schudden bijkans mijn arm eraf. Pas nadat hij me had losgelaten en er weer langzaam bloed naar mijn hand stroomde, lukte het me mijn naam te noemen.
“Hoe?” vroeg Frits de trucker luid.
Ja, dat is toch altijd wel een dingetje in zo’n kennismakingssituatie, het noemen van mijn naam. Het is nou eenmaal geen alledaagse naam, dus moet ik hem vaak herhalen, soms zelfs spellen, en bovendien geef ik er ongewild meteen een stuk van mijn ontstaansgeschiedenis mee prijs.
“Spaans?” vroeg Frits de trucker met half dichtgeknepen ogen.
“Nee, Italiaans.”
“Och, nou,” reageerde Frits de trucker blazend. “Een paar jaar geleden hebben ze daar mijn hele truck leeggehaald. Henk!” Hij riep naar de onzichtbare snor. “Henk, weet je nog? Toen in Italië, dat ze me de hele truck onder mijn kont hadden leeggehaald? We hebben de dader!”
Vanuit mijn ooghoek zag ik dat de dametjes geschrokken in mijn richting keken, maar toen Frits de trucker onbedaarlijk begon te bulderen, begrepen ook zij dat het een grap was geweest en kwebbelden giebelend verder.
“Geitje,” zei Frits de trucker toen hij eindelijk was uitgelachen en tikte me goedmoedig op mijn schouder, waardoor deze enigszins ontwricht raakte en ik pas na enkele dagen mijn linkerarm weer normaal kon gebruiken. Ondertussen speelde Stef Meeder op zijn hammondorgel "Knock knock, who's there". 

Henk de snor kwam tevoorschijn met twee schoteltjes bal met kwak en schoof er de koppen koffie naast. Ondertussen werd het gordijn soepel opzij geschoven - waarschijnlijk een reguliere, ervaren klant - en kwam er een enorme buik achter vandaan. Een buik met stevige armen en benen en een groot hoofd. De nek ontbrak.
“Willem!” riepen Henk de snor en Frits de trucker in koor, maar Willem reageerde niet. Hij had meer oog voor de vijf dametjes met hun chauffeur. Toen hij erlangs liep zei hij zonder een spier te vertrekken:
“Zo meisjes, met vader op stap?”
De dames giebelden, de touringcarchauffeur keek zuur en Willem wobbelde hijgend en zwetend onze kant op.
“Je bent laat," vond Frits de trucker en schoof zijn kruk wat van de bar af, zodat er ruimte ontstond voor Willem om ook plaats te nemen. Nu pas zag ik de volle glorie van zijn machtige buik.   
“En ik heb nog wel gerend,” zei Willem en veegde het zweet van zijn voorhoofd.
“Gelukkig heb je een top conditie,” reageerde Frits de trucker. Hij had zijn bal alweer bijna op, terwijl ik er nog aan moest beginnen.
“Zelfde recept?” vroeg de Henk de snor.
“Zekorrr,” zei Willem. “Effe wat energie op doen.”
“Doe mij ook nog maar dan, als je toch loopt,” zei Frits de trucker. 
Opnieuw verdween Henk de snor ergens achter om nieuwe ballen te pakken, terwijl de zangeres waarvan de naam voor velen een raadsel is gebleven kond deed van haar belevenissen aan de Costa del Sol.

Henk de snor had een en ander blijkbaar voorbereid, want in een oogwenk stond hij weer achter zijn bar en zette ballen met mayo en koffie neer.
“Is dat nou je zwager?" vroeg Willem aan Frits de trucker, die net een halve bal in zijn mond had gepropt en niet veel meer kon dan schudden en nnn-en.
“Dat dacht ik, omdat je zei,” sprak Willem rustig, onderwijl zijn hoofd langzaam naar mij toe draaiend - dat zoiets mogelijk was zonder nek -, “dat je zei dat het zo’n rare kwiebus was,” en hij lachte met een schrapend hees gegier waar Gerard Joling nog een puntje aan kon zuigen.
“Da’s een geitje hoor,” zei Frits de trucker lachend tegen mij toen hij zijn bal had doorgeslikt en smeerde ondertussen een van zin kin gevallen klodder mayonaise in zijn broek. Jantje Koopmans maakte door de speakers bekend dat hij voor zijn vrouw rode rozen had gekozen.

De touringcarchauffeur stond op en liep naar de kassa, gevolgd door de voortdurend kwetterende dames. Henk de snor rekende snel met hem af en groette.
“Als jullie de volgende keer je vader nou thuis laat, kunnen we een hoop plezier beleven meisjes,” riep Willem het kluppie na en giebelend verdwenen de dames achter het gordijn.
“Wat was dat nou voor een kudde joh?” vroeg Frits de trucker. “Zo’n hele touringcar met chauffeur voor vijf van die rozijntjes, dat klop toch nie?”
“Zal hier in de buurt wel weer zo’n seksclub geopend zijn. Ouwe taaie ontvangt discreet,” lachte Willem hees gierend.

Toen Wolter Kroes begon te vertellen dat ie de hele nacht had liggen dromen, vond ik het tijd worden om te vertrekken.
“Ik denk dat ik die damesclub maar eens ga opzoeken," zei ik jolig en liet me van mijn kruk zakken. Niemand lachte. De timing was niet goed, denk ik. Henk de snor redde het moment door mij te vragen of ik nog ver moest.
“Nee, Venlo,” sprak ik en liep met hem mee naar de kassa.
“Venlo," herhaalde Willem, "dáár zou ik wel willen sterven. Maar wonen niet!” en hij gierde weer onrustbarend.
“Als jij zo doorgaat, haal je Venlo niet eens,” zei Frits de trucker lachend tegen Willem en sloeg hem vriendschappelijk op de schouder. Frits de trucker bleek echter echt geen enkel benul te hebben van de kracht die hij in zijn vriendschappelijke schouderklopjes stopte. Als in slow-motion zag ik hoe Willem, die net zijn vork in de bal had gestoken, door de kracht van de tik uit balans raakte en achterover helde. Met in zijn ene hand de vork met bal, zocht hij met zijn andere hand houvast aan het op de bar staande kartonnetje met de handgeschreven tekst "bal uit eigen keuken". Dat hielp niet. Onderweg naar moeder aarde, vloog met een boogje de bal van de vork en stuiterde door de hele zaak. Het kartonnetje werd gelanceerd en scheerde vlak langs mijn hoofd om achter mij een peper- en zoutstelletje van de tafel te maaien. Met een ontzagwekkende klap stortte Willem neer, plat op zijn rug. De oude houten vloer kraakte en trilde zo heftig dat het de tafeltjes en stoeltjes even deed huppelen. Daar lag Willem, de kruk nog tussen zijn benen, op de rug, met de vork nog in de hand.

“Jezus!” riep Henk de snor geschrokken en rende achter de bar vandaan om Willem te hulp te schieten.
Frits de trucker zat als versteend op zijn kruk, geschrokken van wat zijn goedmoedige bedoelde tik teweeg had gebracht. Ik knielde naast Willem om te vragen hoe het ging. Ook Henk de snor was nu naast hem neergestreken. Willem kreunde.
"Man Frits, je slaat nog eens iemand dood! Leer toch es doseren!" zei Henk nu kwaad.
"Zal ik anders 1-1-2 bellen?" vroeg ik bezorgd.
"Willem! Zeg es wat man!" riep Henk nu met hangende snor en een stuk minder loensend.
"Godskolere," zuchtte Willem met een pijnlijke grimas.
"Ja, help me dan overeind Frits en sta daar niet zo dom te zitten," riep Willem nu hard met omhoog gestoken armen.
Frits de trucker leek weer bij zinnen en kwam van zijn kruk af om Willem aan zijn arm overeind te trekken.
"Is dat nou wel verstandig?" zei ik onzeker.
Ook Frits de hangsnor was nu gaan staan en pakte de andere arm van Willem.
"Als u even die kruk tussen zijn benen uit peutert, trekken wij 'm omhoog," zei Frits de hangsnor, zich niet realiserend hoe vreemd dit klonk.
Ik moest nog aardig wat kracht gebruiken om de kruk te pakken te krijgen, waarna met veel gekreun en gesteun Willem rechtop werd gezet.
"Niks aan de hand," zei Willem toen hij langzaam enkele passen liep. "En het heeft ook niks geholpen ook, want het gaat nog steeds even moeilijk," en hij gierde weer.
Gelijktijdig slaakten Henk de snor, Frits de trucker en ik een zucht van verlichting, terwijl Rob Zorn ons toeriep dat meisjes leuk en lief zijn.

Om van de schrik te bekomen heb ik nog een kop koffie gedronken. Onder begeleiding van de vogeltjesdans nam ik afscheid van Truckstop Arizona. Ondanks alles was ik toch nog keurig op tijd op mijn afspraak. Overdreven vroeg vertrekken heeft zo zijn voordelen. Onlangs ben ik nog een keer gaan koffie drinken bij Truckstop Arizona. Het was verbouwd tot gewoon café-restaurant met reguliere openingstijden. Henk, Frits en Willem waren er niet.


Salvatore Cocco
17 januari 2016

10 januari 2016

Afslag gemist

Onderweg van Amsterdam naar Den Helder, om redenen die er voor dit verhaal verder niet toe doen, miste ik vanwege een defecte TomTom ergens een afslag en raakte van de route. Denkend dat ik, net als de ijdele collega die met de BN-ers uit Blaricum overal in Nederland feestjes viert, ook zonder digitale reisleider de weg wel zou terugvinden, reed ik over smalle binnenwegen de, naar mijn idee althans, goede kant op. Dat bleek een forse overschatting van mijn eigen richtingsgevoel en zo kwam ik na enige tijd - ik meen dat het ergens begin mei was, maar het kan ook wat later zijn geweest - ongepland en ongewild terecht in het West-Friese dorpje Rekelt. Ik parkeerde mijn auto bij de kerk en ging op zoek naar een winkel waar ze analoge wegenkaarten zouden verkopen, omdat ik niet naar de bekende weg wilde vragen. Ja inderdaad, te ijdel. Ik kon amper aan mijzelf bekennen te zijn verdwaald, laat staan dat ik het aan een ander wilde laten weten, zelfs al wist ik zeker dat ik de mensen hier in dit dorp nooit meer zou weerzien, want al is Rekelt nog van een aanzienlijke omvang voor een dorp, er is niets wat je zou kunnen doen besluiten er nog eens terug te keren. Tenminste….

Rondom de kerk met zijn kerkhof en plein waren een flink aantal winkeltjes van zeer uiteenlopende aard te vinden. Dat klinkt, als ik het zo opschrijf, misschien best nog aantrekkelijk, maar het hele dorp straalde, in weerwil van de uitbundig schijnende zon, een intense naoorlogse treurigheid uit. Het was juist daarom, dat ik werd aangetrokken door de gevel waarop in grote gele letters "Kaas is Kaas" stond geschilderd. Het zal je niet verbazen dat ik daar een kaaswinkel vermoedde waar een oud kaasboertje op klompen lokaal geproduceerde kazen aan de man bracht. Niets, bleek echter minder waar.

Ofschoon kaas mij niet op weg zou helpen, voerden de in deze grauwe wereld opvallend vrolijk gele letters “Kaas is Kaas” op mij een bijzonder sterke aantrekkingskracht uit. Ik zou er op z’n minst kunnen vragen of er in dit droef stemmende dorp überhaupt zoiets als wegenkaarten verkrijgbaar waren. Dus liep ik doelgericht op de gele letters af. Mijn doelgerichtheid was van een zodanige intensiteit, dat ik de van links naderende bejaarde fietser niet zag aankomen. Voor ik in de gaten had wat er gebeurd was, stond zijn voorwiel al tussen mijn benen en wierp het mannetje onverstaanbare klanken in mijn richting waarvan echter uit alles kon worden opgemaakt, dat de bejaarde geen enkel begrip kon opbrengen voor de onoplettendheid van deze vreemdeling. Terwijl de oude man zwierig en zonder enige moeite snel weer opstapte en doorfietste - er was blijkbaar niets anders beschadigd dan zijn vertrouwen in de gehele mensheid - bekeek ik met lede ogen de nu met vet besmeurde binnenkanten van mijn broekspijpen. Dat kreeg ik er waarschijnlijk nooit meer uit.

Opnieuw herpakte ik mij en liep, toch iets minder kordaat dan voorheen, op “Kaas is Kaas” af. Dichterbij komend, waardoor langzaam steeds meer inhoud van de etalage van “Kaas is Kaas” aan mij werd prijsgegeven, bekroop mij het gevoel in een verhaal van Lewis Carroll te zijn beland, een soort verlaat derde vervolg op “Alice in Wonderland”, geheten “Hendrik in Foppenburg”. Niets, maar dan ook niets van wat ik in de etalage zag had met kaas te maken, zelfs in de verste verte niet! Ik zag schroevendraaiers, mokken, plastic bakken, kunstbloemen, cans met motorolie, boeken, perssinaasappelen, zwembandjes en een gitaar op de voorgrond en daarachter hingen zomerjurkjes, theedoeken, fotolijstjes en schilderijtjes en een koekoeksklok. Een ouderwetse bel met klepel aan een veer kondigde mijn entree aan. Ik sloot de deur achter mij en zag iets wat zich nog het best laat omschrijven met het woord “zooi”. Vele stellingen en stapels, smalle paden, volgepropte warboel, met dozen en bakken en rekken en dingen en spullen, hangend, staand, liggend en daartussen manoeuvrerend een opgewekte zestiger in jarentachtig kledij die mij met de armen gespreid en met hoge hese stem blij toewierp: “Dus je hebt me gevonden! Welkom!”

Een halfuur later verliet ik breed lachend en heftig zwaaiend, met een schone broek en een wegenkaart, deze bijzondere winkel en zijn al evenzeer bijzondere eigenaar om vervolgens verrassend snel weer op de juiste weg te belanden. Het deprimerende dorp Rekelt, waar zelfs de zon geen vat op leek te hebben, waar je nog niet dood gevonden wilde worden of het moest zijn in de winkel "Kaas is Kaas". Nooit zal ik in staat zijn om met de beperktheid van de mij tot beschikking staande woorden precies duidelijk te maken hoe dat kleine half uurtje in de winkel is verlopen. Maar ik zal, ter eer en meerdere glorie van "Kaas is Kaas", nu toch een poging wagen.

Hoewel er van het mannetje geen enkele dreiging uitging, voelde ik toch een soort van ongemak toen hij met gespreide armen dichterbij kwam na het emotioneel uitgesproken "je hebt me gevonden". Wat bedoelde hij daarmee? Bovendien, zo dient men zich te realiseren, stond ik daar met de rug tegen de door mijzelf gesloten enig mogelijke vluchtroute.
"Haha," lachte het mannetje vrolijk en liet zijn armen zakken, "ik zie de vertwijfeling al in uw ogen. Geen nood broeder, zo begroet ik iedere vreemdeling. Een pleziertje, dat ik me niet graag laat ontnemen, haha."
Ik ontspande en glimlachte voorzichtig met hem mee.
"Aan de binnenkant van uw broek te zien, hebt u al kennis gemaakt met Frits Fiets, haha. Het lukt hem toch steeds weer om bij iedere verdwaalde toerist zijn wiel tussen de bennen te steken.”
Samen keken we tussen mijn benen, ik treurig, hij lachend.
“Frits zei laatst tegen me, dat ie ‘m tussen meer benen gestoken had, dan wie dan ook. Ik hoop dat ie z’n voorwiel bedoelde hahaha.”
Zijn lach ging over in een schrikbarend gekuch.
“Niks aan de hand,” zei het mannetje, nog wat nahoestend, reagerend op mijn zorgelijke blijk.
“Ik knijp er echt niet tussenuit, u met de ellende achterlatend. Hoewel, dat zou wel een goeie streek zijn zeg,” en hij hoestte er nog een paar haha’s uit.
“Maar beste man, zoals gezegd, welkom bij “Kaas is Kaas”. Wat kan ik voor u doen?”
Ik wilde vragen of hij misschien ook een wegenkaart had, maar voordat ik goed en wel adem had gehaald begon hij zelf alweer te praten.
“Als u trouwens komt voor kaas, moet ik u teleurstellen. Ik heb geen kaas. Ik heb wel zo’n beetje al het andere, maar geen kaas. Zoekt u een op afstand bestuurbare helikopter? Daar achterin hangt ie. Of een leuke ouderwetse koektrommel? Hier links ergens. Ja, ik heb eigenlijk alles, behalve kaas. Kaas lever ik niet. Of ja, toch wel, als ik u mijn vrijgezelle dochter zou aanbieden, hahaha. Ja, die snapt u niet hè? Ik zie u kijken, wat bedoelt die ouwe? U bent tenslotte niet van hier, dus u kunt dat ook niet weten. En waarschijnlijk vraagt u zich toch al de hele tijd af waarom deze winkel "Kaas is kaas" heet. Terwijl hier alles behalve toch kaas te koop is. Heb ik gelijk of heb ik gelijk?”
De man zat duidelijk niet om antwoorden verlegen, want ik hoefde maar te mmm-en of hij ging alweer verder.
“Dat vind ik nou het mooist hè. Mensen in verwarring brengen, snapt u wel? Daar beleef ik plezier an. Ik ben er niet geliefd mee geworden in dit dorp, maar ja, in een dorp met enkelt saaineuzen wordt zelfs een zonnestraaltje niet gewaardeerd haha.”
Hij haalde adem en ik maakte van die kleine stilte handig gebruik door te vragen:
“Ik zoek eigenlijk een wegenkaart. Hebt u die?”
Het mannetje keek mij nu een beetje beteuterd aan. Zou ik nu juist dàt gevraagd hebben wat hij niet had.
“Natuurlijk heb ik een wegenkaart, ergens. Maar hebt u haast? Dat is de vraag.”
“Nou, haast, nee dat niet direct, maar….”
“Ik doe u een voorstel. Trek die broek uit!”
Mijn blik deed het mannetje direct in een lachstuip schieten. Toen hij was bijgekomen zei hij nog half hoestend:
“Even serieus. U kan u met zo’n smerige broek toch nergens fatsoenlijk vertonen. Toch? Nou dan. Mijn dochter heeft dat ding binnen 20 minuten spic en span voor u gereinigd. Drinken wij ondertussen een kop koffie, vertel ik u waarom dit winkeltje “Kaas is Kaas” heet en kan u daarna met een schone broek en een wegenkaart lachend dit pand verlaten. Goed voorstel toch, dus loop maar even mee bij die etalage vandaan, haha.”
En daar liep hij al. Twijfelend of ik hier wel goed aan deed, liep ik voorzichtig achter hem aan, denkend “Wat kan er nou gebeuren? Als het moet werk ik dat menneke met gemak tegen de grond.”.
“Het is een eerbaar voorstel hoor. En zo niet, dan werkt u me met gemak tegen de grond. Nee, feitelijk ben ik degene die het grootste risico hier loopt,” sprak hij rustig verder en hij lachte weer tot hoestens toe. 

Achterin de zaak wees ie me naar een stoel naast een vlekkerig tafeltje en zij:
“Trek die broek maar uit en ga daar maar zitten. Melk en suiker?”
“Alleen melk,” zei ik licht stotterend en trok mijn broek over mijn schoenen heen uit. Het mannetje pakte mijn broek aan, liep ermee naar achteren en kwam even later terug met twee mokken koffie die hij op het tafeltje zette. Hij schoof een stoel bij en zei:
“Kijk, toen ik jong was, was ik nogal apart. Ik probeerde van alles, maar kon het nergens vinden. En ja, ik viel natuurlijk behoorlijk uit de toon in dit dorp. Maar toen dit pandje voor weinig te koop aan werd geboden, besloot ik de detailhandel in te gaan. Ik wist nog niet wat ik er zou moeten verkopen, want feitelijk hadden we alles al in dit dorp. Dus ben ik eerst maar es gewoon begonnen het pandje op te knappen en er een naam boven te zetten. Tja, en dat werd dus gewoon mijn eigen naam haha. Ik heet namelijk Kaas! Hahaha! Kaas! Echt waar! En omdat ze hier in het dorp bij mijn fratsen vaak zeiden van, ach, Kaas is Kaas, heb ik dat maar op de gevel geschilderd. Kaas is Kaas. Hoe vindt u die? Hahaha!”
“Oh, u heet dus Kaas,” zei ik glimlachend.
“Justum! Kaas, mijn hele leven al, naar mijn vader vernoemd, de ouwe Kaas, hahaha.”
“Maar hoe bent u er dan toegekomen om zoveel … verschillende dingen te verkopen?” vroeg ik en nam nog een slok van de overigens zeer smakelijke koffie.
“Nou ja, ik zei al, dat ik eigenlijk niet wist wat voor winkel ik wilde beginnen. Bovendien hadden we hier in het dorp feitelijk alles al. Dus ja, alles waarmee ik begon, dat liep uiteindelijk niet. Dus hield ik nogal wat voorraad van het een en ander over zo in de loop der jaren. Ik kon die rommel uiteindelijk niet meer kwijt en besloot de hele zooi in de zaak te zetten. En geloof het of niet, dat bleek de oplossing! Hahaha! Van heinde en verre komen nou mensen naar mijn winkeltje om spullen te kopen die je feitelijk nergens anders meer kan krijgen. En als je iets zoekt voor een verjaardag of een jubileum en je weet niet wat, dan kom je hier en wring je jezelf wat door de stellingen en dat vind je altijd wel iets. Ik heb tenslotte alles! Hahaha!”
“Ja alles, behalve kaas dan,” lachte ik.
“Nou,” zei het mannetje mysterieus, “zoals ik eerder al zei, ik zou u natuurlijk mijn dochter kunnen verkopen. Hoe je het ook keert of wendt, dan verkoop ik u toch feitelijk een flink stuk Kaas! Of niet dan! Hahaha!” en hij hoestte weer onrustbarend.
“Ach, weet u wat het is,” zei hij nadat hij weer was hersteld, “het is een beste meid, die dochter van me, maar ze is geloof ik niet erg geschikt voor de huwelijksmarkt. Dat doet me weleens pijn, eerlijk gezegd. Dat is toch een groot verdriet in mijn leven.”
Onverwacht stopte hij met praten. Hij keek met vollopende ogen voor zich uit en zei zacht:
“De een houdt van een dun plastic plakkie kaas op een bruin gekleurd sneetje fabrieksbrood, terwijl de ander liever geniet van een mooie volle Roquefort met een milde oude port. Tja, iedereen heeft natuurlijk recht op zijn eigen smaak, zeg ik, maar soms….”
Er viel een lange stilte. Ik wist niet wat ik moest zeggen, hoe ik moest reageren. Ik kon alleen iets clichematigs bedenken als “Ach wie weet komt de ware nog voorbij”, maar prijs mijzelf gelukkig dat ik me hiertoe niet heb verlaagd, want ineens stond het mannetje op en zei:
“Ik zal uw broek halen, kunt u ook weer verder.”

De broek was inderdaad keurig schoon en droog en goed geperst! Ik liep, bebroekt, achter hem aan tussen de stellingen door naar de voordeur waar ook de kassa stond. Onderweg trok hij al lopend een wegenkaart uit een stapel, zeggend: “Niet de nieuwste, maar hij doet het nog best.”.
“Wat krijgt u van me, meneer Kaas?” vroeg ik vriendelijk.
“Es effe zien, da’s dan een broek stomen, een wegenkaart en een koffie, dat maakt 42,35!”
Ik pakte mijn portemonnee, want hier ging ik niet over onderhandelen.
“Hahaha,” lachte hij weer rochelend, “ik geloof dat u het nog betaald zou hebben ook! Nee, haha, doe maar een tientje! Maar doe me één plezier. Als u eens ergens bent, of mensen spreekt, wijs ze dan even op mijn winkeltje en maak er een beetje reclame voor. En dat ik nog een vrije dochter heb. Mag ik daarop rekenen?”


Salvatore Cocco
10 januari 2016


09 januari 2016

Het skelet

Mijn voornemen was om op mijn vrije zaterdagmiddag in alle rust aan een verhaal te werken, maar het lot besliste anders. De ene na de andere onderbreking viel mij ten deel. De leukste wil ik hier niet onvermeld laten.

De deurbel ging en zuchtend klapte ik mijn laptop dicht. Voor de deur stonden drie jongetjes van 8 tot 10 jaar. Zij waren op weg om via ruilhandel rijk te worden. Zij boden te ruil aan een plastic kauwgomballenautomaat en een skelet aan een stokje van hetzelfde materiaal. Ik hou wel van die ondernemingsgeest bij kinderen. Vooral als ze schattig en voorkomend zijn. Kapitalist als ik ben, bood ik ze geld voor het skelet, elk een euro. Dat bleek toch een zeer gewild ruilartikel, want voor dat geld wilden ze ook de kauwgomballenautomaat wel bij mij achter laten. Ik heb dat, na moeizame onderhandelingen, weten te voorkomen. Trots lachend gingen zij verder. En nu staat daar, in mijn garage, het skelet. Is mijn rubberen varken ook niet meer zo alleen.

Salvatore Cocco
9 januari 2016